Tijd voor reflectie op de rol van de Chambre de réflection

maandag 29 januari 2024, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak

Edith Schippers, VVD-fractievoorzitter in de Senaat, heeft het netjes aan de VVD-leden uitgelegd. De VVD-fractie heeft het wetsvoorstel 'Spreidingswet' naast de toetsingscriteria van de Eerste Kamer gelegd en vanwege de positieve uitkomst vóór gestemd. Zo gaat het immers altijd, toch?

Nou ja, behalve dan bijvoorbeeld bij het wetsvoorstel over beperking van het opleggen van taakstraffen. Was de wet 'noodzakelijk en doelmatig'? Nee, zeiden alle deskundigen. Het was het beter het wetsvoorstel niet aan te nemen. Door de wet zou het leveren van maatwerk door de rechtelijke macht namelijk ernstig worden beknot Een meerderheid deelde die mening, de VVD-fractie niet, want die maakte een andere (politieke) afweging.

Eerder was er bij de Jeugdwet een overeenkomstig beeld. Velen vreedsen dat de wet onuitvoerbaar zou blijken te zijn en zeker dat uitvoering tot grote problemen zou leiden. Gemeenten kregen taken toebedeeld waarvoor zij niet voldoende waren toegerust en ze kregen bovendien onvoldoende financiële middelen. Niettemin oordeelde de VVD-Eerste Kamerfractie anders en stemde zij voor. Snel deden de problemen zich voor waarvoor was gewaarschuwd.

Bij het wetsvoorstel over online gokken waarschuwde de Raad van State voor het risico van (toenemende) gokverslaving. De VVD-fractie oordeelde niettemin dat zelfregulering voldoende waarborgen zou bieden en stemde voor. Het aantal gokverslaafden, met name onder jongeren, nam na de wetswijziging spoedig toe. Er was vast getoetst aan criteria, maar doorslag gaf de (politiek) gewenste verruiming.

Bij het wetsvoorstel Spreidingswet had de Raad van State forse kritiek, onder meer op de verdere reikwijdte van de wet. Het ging, zo stelde de Raad, feitelijk om een stelselwijziging en niet om een 'noodwet'. Dat raakte ook de uitvoerbaarheid. Voor een aanzienlijk deel van de Eerste Kamer waren die twijfels, maar ook het politiek-inhoudelijke oordeel, reden om tegen te stemmen.

Over de vraag of je de Spreidingswet goed, nuttig, tijdig en uitvoerbaar vindt, viel en valt te twisten. De toetsingscriteria zijn vast meegewogen, maar alle fracties, voor- en tegenstemmers, maakten uiteindelijk een politieke afweging.

Dat is ook logisch in een bij uitstek politiek orgaan als de Eerste Kamer. Het is geen 'wiskundig of natuurkundig' genootschap of volstrekt onafhankelijke toetsend orgaan (maar zelfs daarin kan verschil van mening zijn). Onder andere 50PLUS-senator Martin van Rooijen was daar helder in.

Het komt sporadisch voor dat op grond van de eigen 'enigszins objectieve' criteria wordt geoordeeld dat een wetsvoorstel onvoldoende is. In 2019 was een aanzienlijke meerderheid van mening dat een wetsvoorstel over asbestverwijdering op te veel bezwaren stuitte. In 2022 kon alleen D66 instemmen met een wetsvoorstel over beperking van de toegang tot kindercentra op basis van een vaccinatieplicht. Niet wenselijk vonden alle andere fracties.

Dat dé Eerste Kamer een wetsvoorstel kan verwerpen (of dwingt tot intrekken) is soms nuttig. Maar als het neerkomt op een politiek oordeel dan bestaat 'dé' Eerste Kamer helemaal niet. Er is slechts sporadisch een eensluidend negatief oordeel. Fracties stemmen tegen wetsvoorstellen die prima in elkaar zitten en vóór wetsvoorstellen waar twijfels over zijn. En dat mag.

Vanuit democratisch oogpunt is het evenwel onwenselijk dat die (Eerste) Kamer het laatste politieke oordeel velt, waarbij een verhouding van 40-35 of zelfs 38-37 volstaat om te beslissen over aanneming of verwerping. Dat politieke oordeel komt haar niet toe. De Eerste Kamer heeft niet het politieke primaat. Dat behoort immers aan de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer. Dat de Senaat per definitie 'wijzer', 'onafhankelijker' of 'afstandelijker' is, is nergens op gebaseerd.

Tijd voor beide Kamers om zich eens fundamenteel bezig te gaan houden met de vraag hoe aan die onwenselijke rolverdeling een einde kan worden gemaakt.

Deze bijdrage stond in