Een beschadigd instituut - en andere averij

maandag 26 februari 2024, 13:00, Jan Schinkelshoek

Hoe groot is de schade?

Vorige week signaleerde informateur Ronald Plasterk dat de informateur-als-instituut ‘beschadigd’ was na het voortijdige einde van zijn pogingen om een centrum-rechtse regeringscombinatie te smeden. De beschuldigende vinger wees in de richting van Pieter Omtzigt.

Hij had gelijk: de manier waarop Omtzigt er een voortijdig einde aan maakte verdiende - vriendelijk uitgedrukt - geen schoonheidsprijs. Het maakte een opgejaagde indruk. Alsof Omtzigt zichzelf wilde schermen tegen nieuwe pogingen om hem er stapje voor stapje in te zuigen. Dat hij zonder afscheid te nemen, zonder ordentelijke uitleg wegbleef was niet netjes. Dat de informateur het als een schoffering opvatte, was niet zo gek.

Die schade vergrootte Plasterk door na Omtzigt vertrek royaal met de zoutpot rond te gaan. Was het echt nodig om - via foto’s met de lege plek - in te wrijven dat Omtzigt halsoverkop het pand had verlaten? Had niet juist de informateur zich boven het gewoel moet verheffen? Bewijst een ‘instituut’ juist z’n waarde niet op dat soort crisisachtige momenten?

Wie wat preciezer kijkt, signaleert nog wel wat meer averij.

Dat er sinds de verkiezingsdag bijna drie maanden in zelfopgelegde radiostilte zijn verstreken zonder zicht op een stabiel kabinet is natuurlijk de lelijkste kras. Dat het gebeurt onder verantwoordelijkheid van partijen die plechtig beloofden het beter te doen - transparanter, krachtdadiger - maakt het alleen maar erger. Dat onderhandelende partijen PVV, VVD, NSC en BBB zichzelf lelijk te kijk hebben gezet - alleen al door elkaar al onderhandelende met venijnige mailtjes te bestoken – komt er nog eens bovenop.

De informateur zelf vertrekt ook niet schadevrij. De conclusie in zijn eindverslag - een centrum-rechtse coalitie is ondanks alles ‘niet uitgesloten’ - is wel heel erg schamel. Waar baseert hij dat op?

Zou Plasterk zijn klus hebben onderschat? Was het wel zo eenvoudig om het viertal centrum-rechtse partijen bij elkaar te brengen, als hij na twee dagen in De Telegraaf schreef? Heeft de informateur wel voldoende sturing aan de gesprekken gegeven? Had hij niet steviger moeten optreden tegen de zelfbeschadigingen die Wilders, Yesilgöz, Omtzigt en Van der Plas elkaar toebrachten? Had bovenpartijdige, door het parlement aangestelde makelaar zich niet veel meer moeten moeten laten gelden? Droomde hij te veel van het Torentje als bekroning van de kabintsformatie?

Vermoedelijk zit ‘m daar de kneep. Informateurs ontpoppen zich te vaak als partijgangers, politici die te weinig afstand hebben, nemen, willen of krijgen van de dagelijkse politiek. Zeker sinds ze worden aangewezen op voordracht van de grootste partij in de Tweede Kamer, zijn het steeds meer medespelers geworden.

Het is al een tijdje niet meer vanzelfsprekend dat de informateur een Instituut is.

Jan Schinkelshoek, voormalig lid van de Tweede Kamer, was campagneleider van het CDA ten tijde van Ruud Lubbers.