Ministeriële verantwoordelijkheid voor ambtenaren

donderdag 2 mei 2013, 12:55

Aalt Willem Heringa

Wist staatssecretaris Weekers niet van de fraude van de systemen van toeslagen door Bulgaren? Zo ja, waarom was de Tweede Kamer dan niet ingelicht of was er niets ondernomen? Zo nee, had Weekers er dan niet van moeten weten, dat wil zeggen had hij niet behoren te zijn ingelicht, inclusief plannen voor een oplossing? Beide scenario's zijn staatsrechtelijk ernstig. Als de staatssecretaris op de hoogte was gesteld en niet had ingegrepen en de Tweede Kamer niet had ingelicht, is er een probleem. Maar daarmee is de zaak niet af. Stel dat hij op zijn beurt niet was ingelicht, dan lijkt het mij dat hij had behoren te zijn ingelicht, en als dat niet het geval was, is er een ambtelijk probleem waarvoor de staatssecretaris ook verantwoordelijk is. Want als de fraudes zo omvangrijk en structureel zijn als wordt gerapporteerd, dan had het voor de hand gelegen dat de staatssecretaris was geïnformeerd respectievelijk dat de ambtelijke staf actie had genomen en met voorstellen was gekomen om de fraude tegen te gaan en te bestrijden.

Kortom, welke van de twee scenario's waar is, is voor de geschiedschrijving interessant, maar niet voor de ministeriële verantwoordelijkheid. Die is er in beide gevallen onverkort. Of Weekers wist ervan en heeft niets gedaan of niets gerapporteerd. Of hij was zelf ten onrechte niet op de hoogte gebracht. Hem was daardoor door zijn ambtenarenapparaat acute informatie onthouden en het was hem daarom onmogelijk gemaakt stappen te nemen.

De Tweede Kamer draagt uiteraard ook een mede verantwoordelijkheid voor de systematiek van toeslagen die kennelijk fraude zo eenvoudig heeft gemaakt. Dat is een verantwoordelijkheid van de wetgever als geheel die immers een toeslagensystematiek heeft gemaakt die fraudegevoelig is.

In die zin moeten regering en Staten-Generaal de hand in eigen boezem steken. Maar die zelf-analyse laat onverlet dat de eerste twee vragen over de ministeriële verantwoordelijkheid cruciaal zijn. En die beide vragen laten zien dat er niet alleen een kwestie is of Weekers zelf nalatig zou zijn geweest, maar ook dat hij verantwoordelijkheid moet nemen voor eventuele nalatigheid van de ambtelijke organisatie.

Dat plaatst hem in een lastige situatie. Na het rapport dat binnen het ministerie van Infrastructuur en Milieu te lang in een la had gelegen, zou dit binnen korte tijd het tweede incident zijn dat zicht geeft op verkeerde ambtelijke inschattingen. Daarvoor is er het instituut van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ambtelijke fouten schaden de minister, maar dankzij deze modus operandi wordt het politieke primaat verzekerd.

mei 2013