De politieke memoire als opkomend genre

maandag 26 oktober 2020, 13:00, Peter Bootsma

Het is weer herfst en traditioneel verschijnen er dan veel politieke boeken. In opkomst lijkt het genre van de politieke memoires. Kort na elkaar verschenen ineens alsnog die van Ruud Lubbers, en die van Onno Ruding. Beide zijn verplichte kost voor Binnenhofwatchers, al is er wel het een en ander op aan te merken.

Onder politieke memoires wordt hier verstaan: een oud-politicus die zelf de pen ter hand neemt (Ruding deed dat letterlijk) of tegen een ghostwriter aanpraat (Theo Brinkel in het geval van Lubbers). De lezer ziet op die manier de politieke geschiedenis door de bril van de hoofdpersoon, en krijgt diens niet altijd betrouwbare herinneringen er dus gratis bij. Is dat een probleem?

Ruding

In het geval van Ruding luidt het antwoord op die vraag ontkennend. Die baseerde zijn boek mede op vakliteratuur, notulen van de ministerraad en stukken die hij bewaarde. Daarmee ontstaat een behoorlijk volledig boek over zijn leven, waarbij het ietwat potsierlijk is dat hij zelfs opsomt welke onderwerpen hij allemaal niet in het boek behandelt.

Dat het boek doorspekt is met vaktermen en afkortingen in Financiën-jargon wekt wel de indruk dat het vooral geschreven is voor bewoners en kenners van dat departement. Als de argeloze lezer in een lopend verhaal ineens de term MN tegenkomt, dan vraagt die zich toch elke keer weer af wat dat ook alweer betekende (Miljoenennota).

Dat de auteur 680 pagina’s nodig heeft kan de lezer wel doen verzuchten dat een biograaf er in de helft van dat aantal pagina’s vermoedelijk een beter boek voor een breder publiek van gemaakt had. Het is daarmee een boek voor doorzetters, maar wie alles wil weten over Rudings ministerschap wordt op zijn wenken bediend.

Lubbers

Heel anders is dat bij de lang verwachte memoires van Ruud Lubbers. Dat is een heel vreemd boek geworden. Ten eerste omdat het manuscript 25 jaar in een kluis heeft gelegen. Lubbers vertrouwde er zelf kennelijk al niet meer op dat het ooit zou verschijnen: aan het eind van zijn leven ging hij in zee met Hannah Aukes om óók/weer zijn memoires op te tekenen. Die verschenen al in 2018 als ‘Persoonlijke herinneringen’ met als auteur Ruud Lubbers zelf. Ook al ligt in dat boek de kwantitatieve nadruk niet op zijn tijd in de actieve politiek (1973-1994), dat maakt wel dat zijn nu verschenen memoires hadden moeten worden herzien. Een auteur moet zich immers altijd afvragen wat hij toe te voegen heeft aan wat er al bekend is. Dat Lubbers een bijzondere band had met Gro Harlem Brundtland en dat Rajiv Gandhi op het Cathuis een tussenstop maakte voor hij Gorbatsjov bezocht: dat hebben we in dat andere boek al kunnen lezen. Theo Brinkel had de lat voor zichzelf en zijn lezers hoger moeten leggen dan om het boek na 25 jaar alsnog ongewijzigd uit te brengen.

De auteur heeft gekozen voor transcripties van interviews met Lubbers. Het minste wat Brinkel had kunnen (en dus moeten) doen was: Lubbers confronteren met evidente feitelijke onjuistheden in zijn citaten. Zelfs daartoe heeft hij zich kennelijk niet vrij gevoeld, zodat tal van rare flaters het boek hebben gehaald. In 1973 duurde het niet nog jaren voor Giscard d’Estaing de Franse president werd (p. 58); Albeda en Van Agt waren geen informateurs van het kabinet-Biesheuvel (p. 110); Frank de Grave voorzag zijn fractievoorzitter Joris Voorhoeve niet van een microfoontje toen het kabinet-Lubbers II viel, maar had dat zelf op (p. 206). Misschien zijn dat details, maar het roept wel de vraag op wat er nog meer niet klopt nu de herinneringen van Lubbers zo ongefilterd naar buiten zijn gekomen.

Het antwoordt luidt: waarschijnlijk heel veel. Dat heeft te maken met het karakter van de hoofdpersoon. Dat die over een nogal overmatig ego beschikte is mild uitgedrukt: het boek wemelt van de getuigenissen daarvan. De vriendelijkste interpretatie daarbij is dat het menselijk geheugen nu eenmaal bedrieglijk is; in het ergste geval heeft Lubbers in dit boek via Brinkel vrijelijk aan geschiedvervalsing mogen doen.

Lubbers wilde Van Agt kennelijk helpen in het Menten-debat, zo lezen we (p. 80). Waarom kwam Lubbers dan naar het bankje van PvdA-woordvoerder Kosto en zei ‘pak ‘m maar eens flink aan’, zoals deze daarover verteld heeft (in de documentaire ‘De illusie aan de macht’)? Lubbers mag in de interviews ook nog eens een zalvende, bij vlagen weeïge toon hanteren. Zo begrijpt hij kennelijk niet waarom hij in 1977 geen minister mocht blijven en vindt het een ‘overwinning op zichzelf’ dat hij Kamerlid wordt (p.90), terwijl dit nou niet zo ingewikkeld was: Van Agt had gewoon geen zin in zo’n bemoeial in zijn kabinet. Over Lubbers’ beruchte meedenken als premier lezen we (p. 288) dat dat soms leidde tot irritatie bij de andere ministers, ‘maar overheersend is bij de collega-ministers de waardering’. Zou het? Bij Ruding lezen we (p. 361) dat Lubbers deze tactiek ook graag gebruikte om zijn eigen standpunt door te drukken. En zowel Ruding (p. 352) als minister Rietkerk werden compleet overvallen toen Lubbers ineens besloot een voorgenomen korting op de ambtenarensalarissen terug te brengen van 3,5% naar 3%. ‘Het is absoluut niet mijn bedoeling [Rietkerk] voor het blok te zetten’, schrijft Lubbers daarover vroom (p. 152). Als hij dat echt vond is hij de enige.

Het karakter van de hoofdpersoon barst tijdens zijn derde kabinet volop naar buiten, zo blijkt uit het hoofdstuk over het rampjaar 1994. We leren: was Lubbers toen nog maar alsnog lijsttrekker geworden, dan zou hij het verlies van het CDA beperkt hebben. Zijn aankondiging van een stem op Hirsch Ballin en niet op lijsttrekker Brinkman was natuurlijk volkomen rationeel. En toen hij voorzitter van de Europese Commissie wilde worden hield Kohl zich ineens onbereikbaar voor hem: een ander zou daarmee genoeg weten, maar niet Lubbers.

Al met al is het jammer dat Brinkels ambitie niet hoger reikte dan het alleen maar doorgeven wat Lubbers hem wilde vertellen - al was het maar omdat alle kritische vragen aan de hoofdpersoon die dit boek oproept hem inmiddels niet meer gesteld kunnen worden.

 

Peter Bootsma is auteur van diverse historische boeken. Hij promoveerde in 2017 op een vergelijkende studie over coalitievorming.

Deze bijdrage stond in