Kabinetten nummeren kan lastig zijn

maandag 26 oktober 2020, 13:00, Prof.Dr. Bert van den Braak

Ervan uitgaande dat Mark Rutte zich opnieuw beschikbaar stelt voor het lijsttrekkerschap van de VVD - en wie twijfelt daar nog aan - is de kans levensgroot dat hij ook opnieuw premier wordt. Dat zou dan zijn vierde kabinet worden. Afgezien van de duur van zijn premierschap, die de tien jaar al overstijgt, komt hij in een illuster gezelschap. Colijn kwam tot vijf kabinetten, Drees en Balkenende tot vier, Thorbecke, Lubbers, Ruijs de Beerenbrouck en Gerbrandy tot drie. Probleem is echter dat er in het verleden wat los is omgegaan met het nummeren. Bij Rutte bestaat er geen reden tot twijfel als hij na de verkiezingen van maart 2021 opnieuw premier wordt. Dat wordt onmiskenbaar zijn vierde kabinet. Bij Colijn, Balkenende en Ruijs de Beerenbrouck ligt dat anders.

Allereerst Ruijs de Beerenbrouck. Diens eerste kabinet viel in juni 1921, nadat de Tweede Kamer artikel 27 van de ontwerp-Dienstplichtwet had verworpen. Die nederlaag viel samen met problemen van de minister van Financiën bij het door hem verdedigde wetsvoorstel over de grondbelasting. "De wagen liep vast", schreef parlementair historicus P.J. Oud. Na drie weken slaagde de minister-president, die optrad als formateur, erin de kar weer vlot te trekken. Van de elf ministers keerden er twee niet terug: de minister van Oorlog en de minister van Financiën. Niet alleen de personele samenstelling veranderde, maar ook de 'politieke kleur'. De ARP'er De Vries werd op Financiën vervangen door de CHU'er De Geer en op Oorlog kwam in plaats van een partijloze minister (Pop) de antirevolutionair Van Dijk. Niettemin bleef de aanduiding: kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I. Het kabinet maakte de periode tot de verkiezingen van 1922 daarna vol.

Het kabinet-Colijn II diende in 1935 zijn ontslag in. De katholieke fractie onder leiding van oud-minister Aalberse zegde het vertrouwen in het kabinet op, omdat zij zich niet kon vinden in de aanpak van de economische crisis. Kort voor die breuk was minister Marchant afgetreden. Hij was daartoe gedwongen, omdat zijn partij, de VDB, niet kon accepteren dat Marchant was overgegaan tot het katholicisme. De positie van de minister van Onderwijs, die moest beslissen over bezuinigingen bij openbaar en bijzonder onderwijs, was onhoudbaar.

De door de katholieken veroorzaakte crisis leidde tot pogingen om tot een nieuwe coalitie te komen. In plaats van de in 1933 tot stand gebrachte confessioneel-liberale samenwerking, streefde Aalberse naar een kabinet van katholieken, sociaaldemocraten en een derde partij (vrijzinnig-democraten of christelijk-historischen). Die poging strandde echter spoedig. De katholieken moesten inbinden. Vorming van een nieuw kabinet of een reconstructie bleef achterwege. De ontslagaanvrage werd ingetrokken. Dat er een nieuwe minister van Onderwijs kwam, stond los van de crisis. Anders dan in 1921 sprak Colijn niettemin van een nieuw kabinet, zijn derde. Daarmee benadrukte hij dat de katholieken op basis van nieuwe afspraken alsnog steun gaven aan het kabinetsbeleid; framing avant la lettre. Feitelijk is Colijn III echter het voortgezette Colijn II. In 1939 was het kortstondige kabinet-Colijn V daarom eigenlijk Colijn IV.

Bij twee naoorlogse kabinetten is er ook onduidelijkheid. In juli 1972 leidde mislukt begrotingsoverleg tot de val van het kabinet-Biesheuvel en het uittreden van de bewindspersonen van DS'70. Er volgde een reconstructie, waarbij de vacante ministersposten door zittende ministers werden overgenomen en de ministers terugkwamen op hun ontslagaanvrage. De politieke samenstelling van het kabinet wijzigde echter: van een vijfpartijenkabinet werd het een vierpartijenkabinet. Desondanks werd nog steeds gesproken van het kabinet-Biesheuvel, hoewel Biesheuvel II meer voor de hand lag. Dat herhaalde zich in 2010 toen het vierde kabinet-Balkenende ten val kwam door het uittreden van de PvdA-bewindslieden. De vijf vacante ministersposten werden gevuld door zittende ministers en een staatssecretaris. Het lag voor de hand om vanwege de gewijzigde politieke kleur van kabinet-Balkenende V te spreken, maar dat gebeurde niet.

Gelukkig zal de nummering bij Rutte helder zijn, mits de ploeg ten minste tot maart 2021 bij elkaar blijft.


Prof. dr. Bert van den Braak is onderzoeker bij PDC en hoogleraar parlementaire geschiedenis aan de Universiteit van Maastricht.

Deze colum verscheen eerder op parlement.com

Deze bijdrage stond in