Jonge partijen met te machtige partijleiders

maandag 25 mei 2020, 13:00, analyse van Prof.Dr. Gerrit Voerman

Is het de laatste jaren opvallend rustig in de PVV, sinds vorig jaar rommelt het in de vier andere partijen die sinds de verkiezingen van 2006 in de Tweede Kamer zijn gekomen. In FvD eindigde een conflict tussen de beide partijoprichters Baudet en Otten in het royement van de laatste en de oprichting van een nieuwe partij: de Groep Otten, waarvan drie van Forum afgesplitste senatoren de kern vormen. In de PvdD stapte Tweede Kamerlid Van Kooten-Arissen op: zij vond partijleider Thieme te autoritair en haar partij zich teveel tot dierenkwesties beperken. Later royeerde het PvdD-bestuur zijn direct door het ledencongres gekozen voorzitter Wolswinkel. Recentelijk stapte Tweede Kamerfractievoorzitter van 50Plus Krol op (net als in 2014 zijn voorganger Klein); hij richtte met Van Kooten de Partij voor de Toekomst op. In Denk royeerde partijvoorzitter Öztürk Tweede Kamerfractievoorzitter Azarkan. Een wonderbaarlijke verzoening volgde; onzeker is hoe lang die stand zal houden.

Wat opvalt is dat het hier steeds om betrekkelijk jonge partijen gaat, ook al loopt hun leeftijd uiteen (zie tabel 1). Ook bij de gevestigde partijen komen afsplitsingen en royementen voor, maar in verhouding toch minder vaak. Sinds de eeuwwisseling ging het om vijf VVD- en drie PvdA-Tweede Kamerleden. De christelijke partijen SGP en ChristenUnie hebben er geen last van; bij het CDA voor het laatst bijna veertig jaar geleden. De aantallen van de VVD en de PvdA liggen lager dan die van de LPF in de periode 202-2006 (zeven) en van de door afsplitser Wilders opgerichte PVV in de periode 2006-2020 (eveneens zeven, waarvan de laatste in 2014).

Tabel 1. Nieuwe partijen in de Tweede Kamer, 2006-2020

 

partij

opgericht

partijoprichter(s)

partijvoorzitter

fractievoorzitter(s)

PVV

2006

Wilders

 

TK: 2006-

PvdD

2002

Thieme

Koffeman

2002-2010

-

TK: 2006-2019

EK: 2007-

50Plus

2010

Nagel

2011-2012

2013-2014

2016-2017 a)

EK: 2011-2019

Denk

2015

Kuzu

Öztürk b)

-

2015-

TK: 2015-2020

FvD

2016

Baudet

Otten

2016-

TK: 2017

EK: 2019 c)

  • a) 
    In 2019 werd Nagel op 79-jarige leeftijd erevoorzitter van 50Plus
  • b) 
    Öztürk combineert het partijvoorzitterschap met het Tweede Kamerlidmaatschap
  • c) 
    Otten was beoogd voorzitter van de Eerste Kamerfractie van FvD

Wat deze partijen met elkaar gemeen hebben is de dominante rol die de partijoprichters in de partij spelen. Zij hebben veel tijd, energie en mogelijk ook geld gestoken in de totstandkoming van de partij, en vervolgens in de verkiezingscampagne om in de Tweede Kamer te komen. Wanneer dat is gelukt, zullen zij geneigd zijn dit succes op zijn minst deels (en hoogstwaarschijnlijk geheel) aan hun inspanningen en kwaliteiten toeschrijven. Als de achterban dat ook doet, verschaft hen dat binnen de partij een bijna onaantastbare positie; zie Wilders (PVV) en Baudet (FvD) (en eerder in een andere context Fortuyn in de LPF); en wellicht in mindere mate Nagel (50Plus) en de duo’s Thieme en Niko Koffeman (PvdD), en Kuzu en Öztürk (Denk).

Deze dominante positie van de partijleider kan verder worden uit­gebouwd door de combinatie van twee cruciale functies: die van het voorzitterschap van partij en fractie in de Tweede – of Eerste – Kamer (Thieme, Nagel, Baudet). Ten tweede optie is een alliantie van meerdere partijoprichters (naast de al genoemde duo’s bij de PvdD en Denk ook bij FvD, met Baudet en Otten), waarbij de een het publieke gezicht is en de ander meer op de achtergrond functioneert (zoals in de PvdD en FvD). Door de combinatie van beide strategieën ontstaat er een klein maar hecht bolwerk waarvan ook andere getrouwen van het eerste uur deel kunnen uitmaken. Doordat de partijoprichters annex -leiders zich sterk met ‘hun’ partij vereenzelvigen, kan onenigheid tussen hen en partij- of Kamerleden buiten de inner circle al snel conflictueus en persoonlijk worden, ook als het meningsverschillen over de inhoudelijke koers betreft. Dergelijke conflicten kunnen zich eveneens tussen de partijoprichters onderling voordoen, ook al omdat het hier nogal eens om grote ego’s gaat – zie de recente confrontaties binnen FvD en Denk, of in 2012 in 50Plus, toen Nagel in botsing kwam met medepartijoprichter, fractiegenoot en vice-partijvoorzitter De Lange, die vervolgens opstapte.

De kans op tweespalt wordt in enkele gevallen nog vergroot bij belangenpartijen, die ideologisch nogal heterogeen van aard zijn. In 50Plus zijn de belangen van senioren het belangrijkste samenbindende element; politieke overeenstemming op andere punten is minder vanzelfsprekend gezien de diverse afkomst van (prominente) partijleden (VVD, PvdA, CDA). In de op dieren en milieu georiënteerde PvdD bepleitten Van Kooten en Wolswinkel programmatische verbreding, tegen de zin van de partijoprichters/leiders.

Problematisch voor deze partijen is het sterk gepersonaliseerde leiderschap van de partijoprichters en hun cruciale dubbelfuncties. Hun overheersende positie wordt niet of nauwelijks ingeperkt door checks and balances zoals anticumulatiebepalingen of – breder – een autonome partijorganisatie met een vitale ledendemocratie, die als tegenwicht voor de Tweede Kamerfractie kan dienen. Ook kennen deze partijen (nog) niet een partijcultuur met dempende factoren die conflicten kunnen matigen, zoals bepaalde tradities en breder aanvaarde omgangsvormen en mores.

Bij de ideologisch meer homogene gevestigde partijen is van dit alles veel meer sprake, waardoor zij schokken beter kunnen opvangen. Vanzelfsprekend kennen zij ook conflicten. Vooral door de betrekkelijk nieuwe interne lijstrekkersverkiezingen kunnen de spanningen hoog oplopen, zoals in de VVD in 2006 (culminerend in het gedwongen vertrek van Verdonk uit de Tweede Kamerfractie), in GroenLinks in 2012 (eindigend in het eveneens gedwongen vertrek van partij­leider Sap) en in de PvdA in 2017 (die partijleider Samsom de kop kostte). Door de vaak kleine programmatische verschillen kunnen deze interne verkiezingen snel een persoonlijk en polariserend karakter krijgen, dat door de partijen maar moeilijk te beheersen is. Daarnaast hebben zij te maken met leiders die gesterkt door hun electoraal succes en gelegitimeerd door de directe ledenaanwijzing de partij kunnen domineren, zoals Rutte nu in de VVD. Toch zijn er in de gevestigde partijen meer mogelijkheden tot correctie. Essentieel daarbij is de formele scheiding van verantwoordelijkheden van fractie en partijorganisatie, waarbij de effectiviteit van de te vormen tegenmacht door de laatste overigens sterk afhangt van de personele bezetting. De combinatie van het fractie- en partijvoorzitterschap daaren­tegen opent de weg naar almachtig partijleiderschap – dat laten de vanaf 2006 in de Tweede Kamer gekozen partijen op uiteenlopende wijzen zien.

 

Prof. Gerrit Voerman is hoogleraar Nederlandse en Europese partijstelsels en tevens directeur van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP) van de Rijksuniversiteit Groningen

Deze bijdrage stond in