Openbaarheid partijfinanciën nog in kinderschoenen

Ruud Koole, hoogleraar politieke wetenschappen Universiteit Leiden

De financiën van Nederlandse politieke partijen zijn relatief bescheiden. Vergeleken met andere landen op het Europese continent, zeker met Duitsland, gaat er in Nederland per hoofd van de bevolking betrekkelijk weinig geld om. De relatief kleine schaal van het land, de gemakkelijke toegang van het bedrijfsleven tot de politiek door middel van het poldermodel, en vooral de free publicity die partijen tijdens campagnes krijgen in de media via televisiedebatten en anderszins, dragen bij tot deze bescheiden omvang van politieke financiën. Maar helemaal zeker weten we dat niet.

De nieuwe Wet financiering politieke partijen (Wfpp), die in 2013 door het parlement werd aanvaard, stelt voor het eerst strenge eisen aan de transparantie van de financiën van de partijen gekoppeld aan ook boetes bij niet nakoming van daarvan. Mede onder druk van een kritisch rapport van de Raad van Europa uit 2008 werd de traditionele terughoudendheid van de Nederlandse wetgever op het punt van transparantie-vereisten opzij gezet. De eerste toepassing van die wet bij verkiezingen moet echter nog komen, want zij beperkt zich tot het nationale niveau en de eerste Tweede Kamerverkiezingen na de aanvaarding van de wet zijn voorzien voor 2017. Wel moeten nationale politieke partijen in hun financiële verslagleging aan het ministerie van Binnenlandse Zaken zich sinds 2014 houden aan de in de wet gestelde vereisten.

Daarmee is gelijk één van de zwakheden van de nieuwe wet getoond: het subnationale niveau valt er niet onder. Een grote gift aan een partij die onder het regiem van de nieuwe wet zou vallen wanneer deze gift aan het nationale partijbureau zou zijn gedaan, behoeft niet publiek te worden gemaakt wanneer zij aan een lokale afdeling van een partij zou worden geschonken. Momenteel wordt daarom wetgeving voor het lokale niveau voorbereid, terwijl ook een instrument zal worden ontwikkeld voor het lokale niveau ten behoeve van de financiële rapportage. Het is te hopen dat beide tijdig gereed zijn om nog voor de volgende raadverkiezingen van 2018 van toepassing te zijn.

Toezicht

Intussen is al wel de in de Wfpp voorziene Commissie toezicht financiën politieke partijen geïnstalleerd. Zij staat onder voorzitterschap van oud-minister Spies (CDA), met als andere leden oud-Kamerleden Anker (ChristenUnie) en Irrgang (SP). Voor een zelfstandig toezichtorgaan is niet gekozen, voor onderbrenging bij Kiesraad of de Algemene Rekenkamer evenmin. De commissie valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Dat is niet precies wat de Raad van Europa had gesuggereerd. Geen krachtige onafhankelijke Federal Elections Committee, zoals in de Verenigde Staten of een Electoral Committee, zoals in het Verenigd Koninkrijk.  De Nederlandse commissie is een commissie van advies aan de minister. Gelukkig heeft de Eerste Kamer gedaan weten te krijgen dat alle adviezen van de commissie in beginsel openbaar zullen worden gemaakt, zodat iedereen kan waarnemen of, en zo ja: hoe, de minister de adviezen overneemt. Dat geeft die adviezen een groter gewicht. Het eerste advies is inmiddels binnen: stichtingen die parlementaire fracties ondersteunen dienen als neveninstellingen te worden beschouwd en als zodanig onder de werking van de wet te vallen. Terwijl de landsadvocaat nog had gesteld dat er staatsrechtelijk een strikte scheiding tussen partij en fractie moet worden gemaakt en dat regelgeving ten aanzien van partijen dus niet zou mogen gelden voor stichtingen die fracties ondersteunen. De Commissie heeft die redenering gelukkig niet gevolgd, maar de voorkeur gegeven aan de transparantie van politieke financiën. De minister heeft het advies van de commissie overgenomen.

Dit voorbeeld laat zien dat de Nederlandse Commissie,  ondanks haar minder zelfstandige positie in vergelijking met genoemde buitenlandse voorbeelden, toch niet zonder betekenis is. Het echte werk moet echter nog komen, namelijk in tijdens van verkiezingscampagnes en met de uitbreiding naar het lokale niveau. Dat zal ongetwijfeld leiden tot veel vragen over de toepassing van de transparantie vereisten in de dagelijkse praktijk. De Commissie kan daar een ondersteunende rol in spelen.

De transparantie van Nederlandse politieke financiën staat nog maar in de kinderschoenen. Met de Wfpp is een belangrijke stap voorwaarts gezet, maar zowel de overheid als de partijen zelf zullen nog moeten wennen aan de betekenis van de nieuwe vereisten, zeker in verkiezingstijd. Giften aan kandidaten en partijen boven de 4500 euro, ook uit het buitenland, moeten dan tijdig openbaar worden gemaakt. En zo stelt de wet ook dat de kosten die individuele kandidaten maken bij interne verkiezingen voor het lijsttrekkerschap van partijen onder de werking van de wet vallen, wanneer die namen van die kandidaten later ook daadwerkelijk op de kandidatenlijsten prijken. Pas dan kunnen we zeker weten of Nederlandse politieke financiën zo bescheiden zijn, als wij nu denken.