Verbieden van sharia partijen?

maandag 1 december 2014, 15:29, analyse van Prof.Mr. Aalt Willem Heringa

Het CDA diende op 27 november een motie in die ertoe strekt sharia partijen te verbieden. Het kabinet gaat daar onderzoek naar doen. Hoe zit het met het kunnen verbieden van partijen? Daarover bepaalt artikel 2:20 Burgerlijke Wetboek dat een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid of het doel in strijd is met de openbare orde door de rechtbank verboden wordt verklaard en ontbonden, op daartoe strekkende vordering door het OM. Als alleen het doel in strijd is met de openbare orde kan de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid stellen het doel aan te passen.

Kortom, noch minister, noch Tweede Kamer gaan over het verbieden van een sharia partij of andere rechtspersoon.

In strijd met de openbare orde

Hoofdvraag is uiteraard wat te verstaan dient te worden onder het begrip 'openbare orde'. Dat begrip staat ook in de Grondwet, in artikel 8 dat de verenigingsvrijheid regelt. En dienaangaande is bij de totstandkoming opgemerkt dat slechts handelingen die inbreuk maken op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel een verbod kunnen rechtvaardigen. Gebruik van geweld valt daaronder, evenals rassendiscriminatie en andere verboden discriminatie. Evenzo het heulen met een vijandige mogendheid, of het weerstreven van onherroepelijke rechterlijke uitspraken. Verder behoren als strijdig met de openbare orde te worden aangemerkt uitlatingen zoals het aanzetten tot haat en uitingen die verboden discriminatie inhouden of een mensonterend streven. Zoals de regering destijds verder in de Memorie van Antwoord bij artikel 8 Grondwet opmerkte: al deze voorbeelden hebben gemeen dat zij een aantasting inhouden van de als wenselijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel die, indien op grote schaal toegepast, ontwrichtend zou blijken voor de samenleving.

Jurisprudentie

Dit is met andere woorden het kader als neergelegd in art. 8 Grondwet, en dat dan ook geacht moet worden besloten te liggen in art. 2:20 BW en de rechterlijke uitspraken daarover. Die zijn niet ruim gezaaid. Het meest recent was er de verboden verklaring en ontbinding van de vereniging Martijn (HR 18 april 2014, RvdW 2014, 601). Eerder was er al Rb Amsterdam 18-11-1998, AB 1999, 329, waarin de Nationale Volkspartij/CP'86 verboden werd verklaard en ontbonden.

In de zaak Martijn sluit de Hoge Raad zich bij de toelichting in de Memorie van Antwoord van destijds aan. Het behoeft niet zo te zijn dat de ontwrichting of de ernstige aantasting van fundamentele rechtsstatelijke beginselen al heeft plaatsgevonden, respectievelijk of de rechtspersoon al daadwerkelijk een gevaar vormt voor de openbare orde, maar de kennelijke bedoeling van de rechtspersoon bij en de gevolgen van de desbetreffende uitingen en gedragingen zijn van belang.

Grondrechten

Kortom, het hangt er van af wat een sharia partij beoogt en uitdraagt en in werkzaamheden nastreeft. Het willen omverwerpen van de rechtsstatelijke orde, met grondrechten, verbod van discriminatie, democratie of rechtsbescherming, voldoet daaraan, en onder omstandigheden kan een sharia partij die dat beoogt dan ook verboden worden. Maar het zal afhangen van formulering van doel en de geconstateerde werkzaamheden. Enkel een andere opinie over de reikwijdte van grondrechten, of de impact van grondrechten is onvoldoende voor een verbod. Anders zou een verbod van de PVV ook voor de hand liggen, waar de PVV blijkens recente inbreng in het Kamerdebat voor de godsdienst islam minder bescherming beoogt dan voor ander godsdiensten. Dat is evident in strijd met grondrechten maar rechtvaardigt nog niet een verbod. Er moet meer zijn of kunnen ontstaan: ontwrichting of ernstige aantasting van de rechtstatelijke orde.

Proportionaliteit

Is een verbod wel wenselijk? Daarover verschillen de meningen. Een verbod amputeert de maatschappelijke discussie en drijft abjecte verenigingen ondergronds. Een democratie zou sterk genoeg moeten zijn om weerstand te bieden tegen ondemocratische partijen. Daartegenover staat dat een democratie zich dient te kunnen verdedigen en dat verbieden lastig is als een partij te groot is geworden. Verder dient de samenleving duidelijk te maken dat er bepaalde rechtstatelijke grenzen zijn, waarbij het ondergronds gaan maar op de koop toe moet worden genomen. 

Wat er van zij: helder is, zo blijkt ook uit het arrest van de HR in de zaak Martijn, dat een verbod uiterste middel is en dat er toch zoiets dient te zijn als een reële (kans op) ontwrichting. Bij een niet reële kans op ontwrichting ontbreekt de noodzakelijke proportionaliteit van een verbod. Kortom, hoe ernstig is het probleem van sharia partijen, en niet hoe vervelend vinden we het als er een IS vlag wordt getoond op straat. Is ontwrichting van de rechtsstaat nabij en reëel of niet? Ik ben geneigd te denken van niet. En ik ben geneigd de democratische rechtsstaat recht te doen en niet meteen naar het wapen van verbieden en ontbinden te grijpen. Het blijft een paradoxaal middel, waarvan de effectiviteit kwestieus is.