Gele kaart maakt nationale parlementen Europees alerter

Het belangrijkste positieve effect van de Europese gele kaart is dat de belangstelling voor Europese vraagstukken in de nationale parlementen is gegroeid. De parlementen houden controversiële wetsvoorstellen sterker in de gaten. Dat is één van de conclusies die Philipp Kiiver trekt in zijn deze maand verschenen boek The Early Warning System for the Principle of Subsidiarity: Constitutional Theory and Empirical Reality.

‘Sommige parlementen waren al actief’, zo vertelt de auteur, ‘die hadden geen gele kaart-procedure nodig. Niet dat er nu een groter aantal afgeschoten ontwerprichtlijnen is, dat zou empirisch pas moeten blijken, maar de parlementen hebben nu in elk geval meer aandacht voor Europese wetgeving. En Brussel, de Europese Commissie, zal in de toekomst hopelijk meer besef hebben dat zij wetsvoorstellen vooral grondig moet motiveren. Als er geen overtuigende redenen zijn om een nieuwe regeling voor te stellen, moet men dat ook niet doen.’

Sinds het Verdrag van Lissabon geldt in de EU de gele kaart-procedure: nationale parlementen mogen via een brief bezwaar aantekenen als zij vinden dat een Europees wetsvoorstel het beginsel van subsidiariteit schendt. Dat betekent dat een vraagstuk dus beter door de lidstaten zelf dan door de Europese Unie kan worden geregeld. Als een derde van de parlementen een brief heeft verstuurd, dan is de gele kaart getrokken en moet de Commissie haar voorstel hermotiveren.

Het boek biedt een vergelijkende systematische analyse van de gele kaart-procedure en bevat zowel een gedetailleerde theoretische analyse als een praktijkanalyse hoe de nationale parlementen met de procedure omgaan.

Tot nu toe is de drempel van een derde van de parlementen nog nooit gehaald. Betekent dit dat dan niet dat de procedure niet werkt? Volgens Kiiver moet het succes van de procedure niet gemeten worden aan de hand van het aantal getrokken gele kaarten. Hij maakt een vergelijking met de rechterlijke macht: ‘wij zeggen toch ook niet dat de rechterlijke macht pas werkt als rechters zoveel mogelijk wetten in strijd met het EVRM verklaren.’

Dat het quorum voor een gele kaart nog nooit is gehaald ligt volgens Kiiver deels bij de nationale parlementsleden zelf. Hij legt uit: ‘parlementariërs zouden veel meer aan onderlinge afstemming kunnen doen, anders sturen hooguit drie parlementen tegelijk een brief. Verder zouden parlementen hun brieven veel scherper moeten formuleren als ze willen dat hun stem meetelt. Er moet duidelijk in staan dat het om een klacht in de zin van de gele kaart-procedure gaat omdat het subsidiariteitsbeginsel geschonden is. Is de brief te vaag of wordt het eindoordeel een beetje in het midden gelaten, zo leert de praktijk, dan telt de brief niet mee als stem.’

Ook als het om regelgeving rond een beleidsterrein gaat waar de EU niets te zoeken heeft, is de gele kaart inzetbaar. Kiiver toont in zijn boek aan hoe een hele rij argumenten plausibel onder de gele kaart-procedure te brengen zijn, ook al hebben zij slechts gedeeltelijk met subsidiariteit te maken. Als voorbeeld noemt hij de bevoegdheidskwestie: ‘als de EU op een bepaald beleidsterrein geen bevoegdheid heeft om iets te regelen, bijvoorbeeld op het gebied van het straf-, belasting- of familierecht, dan kan ook aan subsidiariteit nooit voldaan zijn. De EU is dan immers niet in staat om het beter te regelen dan de lidstaten, want zij mag het helemaal niet regelen. Dat kun je in een klacht onder de gele kaart-procedure ook best op die manier zeggen.’

Philipp Kiiver, The Early Warning System for the Principle of Subsidiarity: Constitutional Theory and Empirical Reality

Londen: Routledge, 2012.

ISBN: 978-0415685221

$ 125,00

Bestel het boek