Begrotingsbeleid in weer en wind

Het kabinet wil deze kabinetsperiode € 18 miljard bezuinigen. Ook als het lukt de bezuinigingsplannen te realiseren is het de vraag of het beoogde begrotingstekort van 0,9% BBP in 2015 wordt gerealiseerd. Als de door minister De Jager gevreesde economische en financiële storm gaat woeden, zal het tekort hoger uitvallen door achterblijvende belastingontvangsten en door het noemereffect van een minder hoog BBP.

Ook eerdere kabinetten hadden zo hun problemen met het begrotingsbeleid. Soms verslechterde het begrotingssaldo zelfs in tijden van economische voorspoed, zoals onder het kabinet-De Jong (1967-1971) en het kabinet-De Quay (1959-1963). In de periode van het kabinet-Drees III sloeg het begrotingsoverschot van 6,5% BBP in 1952 om in een tekort van 0,5% BBP in 1956. Het daaropvolgende kabinet-Drees IV deed het, gegeven een krimp van de economie in 1958, relatief wat beter. Ondanks de bestedingsbeperking van dit kabinet stegen de bruto collectieve uitgaven tussen 1956 en 1958 echter met 4%-punt BBP.

In een recenter verleden stonden de eerste twee kabinetten-Lubbers bekend als bezuinigingskabinetten. De cijfers nuanceren dit beeld. In de eerste jaren van het kabinet-Lubbers I daalde het EMU-tekort van 6,2% BBP in 1982 naar 3,6% BBP in 1985. In de jaren daarna liep het tekort echter weer op. In de jaren '80 en begin jaren '90 van de twintigste eeuw werd het begrotingsbeleid steeds tussentijds aangepast aan nieuwe economische ramingen. De Zalmnorm bracht vanaf 1994 meer rust. Volgens deze norm moeten de uitgaven gedurende de kabinetsperiode binnen een vooraf vastgesteld uitgavenkader blijven. In de loop der tijd hebben kabinetten vervolgens verschillende afspraken gemaakt over de vraag hoe om te gaan met mee- of tegenvallers aan de inkomstenkant van de begroting.

Het aanvankelijke succes van de Zalmnorm kon niet voorkomen dat de overheidsfinanciën in 2002-2003 weer behoorlijk verslechterden. Het kabinet-Balkenende III wist daarop met succes een aantal bezuinigingen door te voeren, maar onder het kabinet-Balkenende IV ontstond door de kredietcrisis een begrotingstekort van meer dan 5% BBP. In het voorjaar van 2009 liepen de uitgaventegenvallers zo hoog op, dat laatstgenoemd kabinet een aantal daarvan uitzonderde van het uitgavenkader. In feite werd de Zalmnorm dus tijdelijk voor een deel buiten werking gesteld.

Premiers die het bijzonder moeilijk hadden met hun begroting waren Cals en Van Agt. In 1966 viel het kabinet-Cals tijdens de Nacht van Schmelzer over het begrotingsbeleid. Het kabinet-Van Agt I sprak vooral veel over bezuinigen, maar liet het begrotingstekort tussen 1977 en 1981 met meer dan 4%-punt BBP oplopen. De bruto collectieve uitgaven stegen zelfs nog meer. Toen vervolgens onder het kabinet-Van Agt II bezuinigingen werden voorbereid, stapten de PvdA-ministers uit het kabinet. Het zal de komende tijd spannend worden of de huidige generatie politici koersvast blijft in de onzekere tijden van een financieel-economische storm.

Marcel de Ruiter, september 2011.