De toekomst van Europa in Nederland: wordt het niet tijd voor meer debat?

vrijdag 20 april 2018, analyse van Prof. dr. Bernard Steunenberg

De toekomst van Europa

Met de publicatie van het witboek over de toekomst van Europa, nu net een jaar geleden, heeft de Europese Commissie de discussie over de richting van het Europese project proberen aan te zwengelen. Na het voorgenomen vertrek van de Britten en het aanzwellen van de Euroscepsis in verschillende andere lidstaten, was het hoog tijd om dit project tegen het licht te houden. Het witboek geeft een vijftal scenario’s aan die, zoals de Commissievoorzitter Juncker aangaf, als denkkader kunnen worden gebruikt. De opgenomen scenario’s gaan over meer of minder Europa, gewoon doormodderen door hetzelfde te blijven doen, de Unie te beperken tot alleen de interne markt, of een Europa van meerdere snelheden. Dit laatste zou betekenen dat we een kopgroep hebben die doorgaat met verder integreren met daaromheen allerlei landen die minder integratie nastreven. Deze laatste gedachte is al snel door verschillende lidstaten afgewezen, omdat die differentiatie wordt geassocieerd met een eerste en tweede klasse in de Europese trein.

Om het goede voorbeeld te geven, heeft de Commissie zich tot taak gesteld een groot aantal discussie met burgers te organiseren—de zgn. ‘citizens dialogues’—en in gesprek te gaan met de leden van nationale parlementen. Op de site van de Commissie staat een indrukwekkende agenda van momenten waarop leden van de Commissie, inclusief hoge ambtenaren, met ons—burgers van Europa—in gesprek gaan. Ook in Nederland is er regelmatig een bijeenkomst waarbij een Eurocommissaris meldt hoe belangrijk Europa voor ons is. Maar wanneer ik de Nederlandse media volg, de kranten lees of mijn twitter feed bekijk, zie ik niet veel van een debat. Is er wel een debat?

Wat wil de burger in Nederland?

In samenwerking met verschillende partners hebben wij aan de Universiteit Leiden onderzoek gedaan naar opvattingen van burgers over Europese integratie.1 Daarbij is onder meer gekeken naar landen als Bulgarije en Polen als nieuwe lidstaten, en Duitsland en Nederland als vertegenwoordigers van de oudere lidstaten. In dit onderzoek kwam een sterke verdeeldheid over Europa naar voren, ook in Nederland.

In Nederland bestaan over Europa verschillende discoursen. De eerste is een meer idealistische groep waarin een aantal idealen over Europese samenwerking centraal staat en veel minder de nadruk wordt gelegd op de directe baten van samenwerking. De tweede groep is veel kritischer en geeft aan dat Europa veel democratischer zou moeten worden, waarbij de stem van de burger meer wordt gehoord. De derde en laatste groep is Euro-sceptisch. Ook daarin wordt de beperkte rol van burgers benoemd in de zin van ‘ons wordt niets gevraagd’. Daarnaast wordt in dit discours Europese integratie als oorzaak van verschillende problemen benoemd: het heeft, in de ogen van deze burgers, geleid tot meer concurrentie op de arbeidsmarkt, waarbij goedkopere krachten uit andere delen van Europa het werk van vooral de lager geschoolden in Nederland bedreigen.

Deze verdeeldheid onder Nederlandse burgers vinden we terug in de Nederlandse politiek. Sommige partijen zoals D66 spreken zich nog steeds uit voor meer samenwerking in Europa; anderen als VVD en CDA staan op dit moment voor een minimaal Europa; en partijen als het Forum en de PVV keren zich tegen de Unie. Kortom, de Europese Unie is een belangrijk issue geworden onder kiezers, maar ook in de verschillende politieke partijen. In dat licht is het goed nieuws dat onze premier Mark Rutte op vrijdag 2 maart jl. een toespraak over Europa heeft gehouden bij de Bertelsmann Stiftung in Berlijn.2 Misschien wat ver van huis, maar goed. Eindelijk horen we uit de mond van onze premier wat hij nu met Europa zou willen. Duidelijkheid na jaren van pragmatische stilte en daarmee misschien een startschot voor een debat in Nederland.

Wat wil de politiek met Europa?

In zijn toespraak komt Rutte tot negen voorstellen om op een meer praktische wijze onze samenwerking in Europees verband te verbeteren. Deze voorstellen zijn, zo geeft Rutte aan, gebaseerd op een aantal uitgangspunten voor de toekomst van Europa. Dat zijn het streven naar welvaart, stabiliteit en veiligheid, een intergouvernementele aanpak en het nakomen van de gemaakte spraken. Dit is niet veel nieuws onder de zon omdat deze uitgangspunten al decennialang door verschillende lidstaten worden gepredikt. Bovendien leveren die uitgangspunten nog geen visie op waar Europa op dit moment naar snakt.

De negen voorstellen die op basis van de uitgangspunten worden gegeven zijn allesbehalve vernieuwend. De meeste voorstellen passen in het reeds ingezette beleid waaraan Nederland zich ook heeft verbonden. Denk bijvoorbeeld aan het versterken van samenwerking om grensoverschrijdende fraude bijvoorbeeld op het terrein van detachering te voorkomen, het versterken van de nationale infrastructuur om defensiemateriaal makkelijker door lidstaten te verplaatsen, het versterken van de buitengrenzen en het werken aan gemeenschappelijk asiel stelsel en het halen van de CO2-reductiedoelstelling van het klimaatakkoord van Parijs. Het kan natuurlijk geen kwaad om het belang van staand beleid nog een keer te benadrukken, maar dat is geen overtuigende visie.

Wat ik al helemaal niet begrijp is waarom Rutte een pleidooi houdt om de Europese dienstenmarkt nu ‘echt open’ te maken. Dat is overigens zijn eerste voorstel om Europa kleur te geven. Wat is hier aan de hand? De dienstenmarkt kent op dit moment nogal wat nationale uitzonderingen in de zin dat lidstaten zelf mogen bepalen wat de kennis en vaardigheden zijn voor een groot aantal beroepen. Vanwege die nationale bepalingen worden dit ‘beschermde’ beroepen genoemd omdat een burger die dat beroep in een andere lidstaat zou willen uitoefenen te maken krijgt een erkenningsprocedure van zijn of haar kwalificaties en wellicht aanvullende opleidingseisen. De kern van het probleem is dat de vooropleiding voor verschillende beroepen nationaal is geregeld omdat de lidstaten de EU geen competenties hebben verleend op het terrein van onderwijs. Eigenlijk is dit veld sterk intergouvernementeel ingevuld: lidstaten zijn leidend en kunnen bepalen of en in welke mate. Dat lijkt goed te passen bij Rutte’s uitgangspunt dat Europa vooral een intergouvernementele aanpak zou moeten verkiezen. Maar klaarblijkelijk niet op dit punt.

De premier gaat nog een stap verder door te stellen dat we helemaal geen eisen zouden moeten stellen tenzij de veiligheid, gezondheid en consumentenbescherming in het geding is. En natuurlijk de taaleis, want anders wordt het toch wel ingewikkeld communiceren in eigen land. Als voorbeeld van beroepen die meteen geliberaliseerd kunnen worden, noem hij notarissen en architecten, omdat hiervoor ‘geen nationale bescherming’ nodig is. Kortom, notarissen uit alle andere Europese landen kunnen wat Rutte betreft meteen in Nederland aan de slag wanneer zij de taal maar machtig zijn. Met alle respect voor de complexe vooropleiding van deze beroepsgroep in de verschillende lidstaten, lijkt dit mij om twee redenen ondoordacht.

In de eerste plaats lijkt het mij nogal riskant om buitenlandse notaris een complexe transactie te laten verzorgen wanneer deze functionaris niet goed op de hoogte is van Nederlands recht, inclusief de laatste jurisprudentie. In de tweede plaats, en wanneer we wel vinden dat dit wel mogelijk zou moeten zijn, zullen de notarisopleidingen in Europa een sterk vergelijkbaar curriculum moeten doceren waarin aandacht is voor de verschillende juridische praktijken in de verschillende lidstaten. Dat levert een enorme Europeanisering van die opleiding op, waarvan het maar de vraag is of iedereen, inclusief de opleidingsinstellingen, daarop zitten te wachten. Het is ook wel raar dat Rutte, die eigenlijk helemaal niet op meer Europa zit te wachten, die richting zou willen inslaan.

Wat wil de burger met Europa?

Nog afgezien van deze praktische bezwaren, is er een meer principieel punt. Zitten de burgers van Europa wel op een verdere liberalisering van de arbeidsmarkt te wachten? Of laat ik het anders formuleren: is een verdere uitbouw van de interne markt het medicijn tegen de groeiende weerstand en oppositie tegen Europa? Zoals in Nederland duidelijk wordt, is juist die liberalisering en daarmee de concurrentie op arbeidskosten en dus op lonen de reden waarom veel burgers Europa niet meer zien zitten. De analyses die wij hebben gemaakt over hoe in Nederland over Europa wordt gedacht, laten dat zien. De interne markt die in de afgelopen dertig jaren een belangrijke motor achter de integratie is geweest en tot belangrijke economische baten heeft geleid, begint als medicijn belangrijke bijwerkingen te vertonen. Die bijwerkingen zijn werkloosheid in bepaalde regio’s en bepaalde segmenten van de arbeidsmarkt, sterkere concurrentie op arbeidskosten, lonen die niet of maar beperkt stijgen en soms magere arbeidsvoorwaarden.

Om die problemen aan te pakken is nog meer interne markt niet de oplossing. De bijwerkingen hebben ertoe geleid dat nogal wat mensen een weerzin hebben gekregen tegen nog meer Europa en soms tegen het gehele Europese project. Daarom is het cruciaal voor de toekomst van Europa om die bijwerkingen te adresseren. Daarvoor moeten we gaan nadenken over hoe we de jeugdwerkloosheid in vooral het Zuiden van Europa kunnen aanpakken, over de veranderingen op de arbeidsmarkt en, wanneer het om jongeren gaat, over scholing. Hoe kunnen wij de scherpe randjes van de ‘race to the bottom’ op de arbeidsmarkt verminderen? Daarover zal het politieke debat over Europa moeten gaan. De reflectiepapers over de sociale dimensie van Europa en hoe wij de mondialisering in goede banen kunnen leiden, kunnen daarbij als startpunt dienen.

En wie gaat dat betalen?

Op dit moment zijn in Europa de eerste voorbereidingen getroffen voor de onderhandelingen over een nieuw financieel kader. Dat zij afspraken met de lidstaten over hun financiële bijdrage aan de Europese begroting vanaf 2021 voor een periode van zeven jaar. De Europese begroting staat natuurlijk onder druk omdat na Brexit het VK niet meer zal bijdragen.

Daarom roept Rutte in zijn speech op dat de andere lidstaten moeten accepteren dat met het vertrek van het VK de begroting kleiner wordt. Vooral door ombuigingen zou geld vrijgemaakt kunnen worden voor de ‘uitdagingen van morgen’. Door vooral efficiënter te gaan werken, zou Europa meer voor burgers kunnen gaan betekenen. Nu is het maar de vraag of dat gaat lukken. Prioriteiten als reductie van de CO2-uitstoot, het versterken van de buitengrenzen en het verminderen van migratie naar Europa door opvang in de regio en het bijdragen aan de regionale ontwikkeling ter plekke zal geld gaan kosten.

Het voorstel om de begroting kleiner te maken én binnen de bestaande fondsen geld vrij te maken voor de nieuwe prioriteiten, lijkt mij niet reëel. De steun voor landbouw kan wellicht minder, maar dat zal niet zonder slag of stoot gaan—sommige Europese landen kennen een achterban die een verdere hervorming van de landbouwfondsen hardnekkig zullen frustreren. De structuurfondsen zullen nog steeds belangrijk blijven om de regionale ontwikkeling in Europa te ondersteunen. Dat is belangrijk voor een perspectief op werkgelegenheid in de economisch zwakkere gebieden. Daarbij komt vaak het probleem dat arme regio’s onvoldoende middelen hebben om de beschikbare subsidies te adsorberen en volledig ten bate te brengen aan de lokale bevolking. Dat zal eens beter bekeken moeten worden.

Tegelijkertijd zal de ‘hernieuwde as’ tussen Berlijn en Parijs vaart willen gaan zetten achter een groot aantal belangrijke projecten tot versterking van de Unie. Parijs staat al maanden in de startblokken, en Berlijn heeft onlangs groen licht gekregen. Dat zal betekenen dat Nederland, evenals Duitsland, als belangrijke Europese economie daaraan zal meebetalen. Dat lijkt onvermijdelijk. In dat geval is het hanteren van conditionaliteit, zoals Rutte dat voorstelt, een verstandig voornemen. Daarmee wordt de steun uit de structuur- en cohesiefondsen gekoppeld aan de mate waarin een lidstaat meewerkt aan hervormingen van de nationale economie en het naleven van de beginselen van de rechtsstaat. Misschien is dat, ook voor Nederland, belangrijker te realiseren dan een langdurig geruzie over wat een ‘rechtvaardig’ systeem van Europese afdrachten is.

Meer debat

Ook na de toespraak van Rutte in Berlijn zijn er nog veel vragen over de toekomst die Nederland ziet in de Europese Unie. Sommige voorstellen die Rutte lanceert, zijn al in gang gezet, maar kunnen wellicht verder worden geïntensiveerd. Denk bijvoorbeeld aan verdere justitiële samenwerking en het gebruik van bewijs in grensoverschrijdende (fraude)zaken waarbij meerdere lidstaten zijn betrokken. Sommige voorstellen vragen om meer debat, omdat het nog onvoldoende helder is waarvoor verdere Europeanisering een oplossing is. Daarbij denk ik vooral aan de ideeën over de liberalisering van de dienstenmarkt en de nu nog nationale invulling en bescherming van verschillende beroepen. Andere voorstellen betreffen de politieke prioriteiten die Europa in de komende tijd zou moeten stellen. Denk daarbij aan het migratie, de opvang van vluchtelingen en milieu, maar ook economie en werkgelegenheid. Daarover zijn de meningen verdeeld en is verdere politieke deliberatie noodzakelijk. Laten we dat debat ook in Nederland voeren, zodat wij beter weten welke toekomst wij in Nederland voor de Europese Unie hebben.

 

[1] Zie onder meer: https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/13501763.2016.1264082

[2] Zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2018/03/02/toespraak-van-minister-president-mark-rutte-bij-de-bertelsmann-stiftung

Deze bijdrage stond in