(G)een lekkende commissie Stiekem

Geerten Boogaard, Universitair docent staats- en bestuursrecht Universiteit Leiden

‘Leak inquiries are not usually pursued', wist Sir Humphrey Appleby al. Dergelijke onderzoeken zijn namelijk politieke blindgangers die overal kunnen ontploffen, bijvoorbeeld in het eigen gezicht. Na aangifte tegen het lek uit de Commissie Stiekem bleek Yes Minister nog onverminderd actueel. Het Openbaar Ministerie deponeerde het onderzoek gewoon weer terug bij het Presidium van de Tweede Kamer. Reden? Het leek alsof er uit de Commissie Stiekem was gelekt. Hoewel dat nu juist de inhoud van de aangifte betrof, meenden de officieren dat ze bij nader inzien niet bevoegd waren om onderzoek te doen. Dat is opvallend, omdat niet zo lang geleden wel onderzoek werd gedaan naar het lekken van de naam van de kandidaat-ombudsman. Terwijl daar nota bene een verdacht Kamerlid bekend was: Linda Voortman van GroenLinks.

Inmiddels heeft de Commissie-Schouten de kwestie politiek onschadelijk gemaakt door de schuld te versplinteren en die wegens tijdsdruk op het kerkhof naast de schuldigen te begraven. Het constitutionele nakaarten kan dus beginnen. Ongetwijfeld zal de conclusie zijn dat de Wet op de ministeriële verantwoordelijkheid uit 1855 moet worden aangepast. Dat is een goede zaak. Het is al enige tijd geen gewoonte meer om het Caribische deel van het Koninkrijk een ‘overzeesche bezitting’ te noemen zoals die wet in artikel 16 nog onbekommerd doet. Maar de belangrijkste vraag van de hele affaire lijkt mij deze: waarom heeft het OM het onderzoek niet gewoon afgemaakt?

Het Openbaar ministerie

Uit het rapport van de Commissie-Schouten blijkt dat de staande magistratuur de nodige notities over deze materie heeft laten schrijven. De kwestie is in het College van procureurs-generaal aan de orde geweest, er is gesproken met de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad en men heeft zelfs een directeur-generaal van het ministerie van Veiligheid en Justitie laten aanrukken. Helaas zijn de notities geheim en zullen we daar met Wob-verzoeken achteraan moeten. Gelukkig hoeven we niet te wachten om de vraag te beantwoorden of artikel 119 Grondwet zich verzet tegen een onderzoek door het Openbaar Ministerie, zoals uiteindelijk in het persbericht werd beweerd.

Artikel 119 Grondwet bevat een forum privilegiatum en een vervolgingsmonopolie voor ambtsmisdrijven van hoge politieke ambtsdragers. Noch het artikel, noch de geschiedenis van de laatste grondwetsherziening, noch de doctrine laten zich uit over de opsporing ervan. Staatsrechtelijk is het voorstelbaar om te betogen dat het Openbaar Ministerie niet bevoegd is om onderzoek te doen naar zaken waar de Tweede Kamer zelf ook onderzoek naar kan doen. Heel overtuigend is dat argument niet. Maar bovenal is er geen goede reden om de regeling zo ruim te interpreteren. Zeker niet als het initiatief voor de opsporing van het ambtsmisdrijf juist door de Kamer is genomen.

Het Openbaar Ministerie had gewoon moeten doen wat ze ook deed op basis van de aangifte tegen het uitlekken van de naam van de kandidaat-ombudsman: fatsoenlijk onderzoek. ‘Leak inquiries are not usually pursued.' Dat is politieke wijsheid, die het Openbaar Ministerie aan politici moet laten.