Negentien gevallen mannen

Bert van den Braak, parlementair historicus Parlementair Documentatie Centrum Universiteit leiden

Het proefschrift 'Gevallen op het Binnenhof' van de Nijmeegse historica Charlotte Brand geeft een goed beeld van de val van negentien bewindslieden in de periode 1918-1966. Voor die val waren bovendien behalve 'gewone' politieke conflicten soms opmerkelijke redenen, die het beschrijven zeer de moeite waard maakten. Ik noem: een vrijzinnige minister (Marchant) die overging naar het katholicisme, een pas aangetreden minister en ex-zakenman (Van den Bergh), die verwikkeld raakte in de echtscheidingsaffaire van zijn nieuwe geliefde, en een minister (Smallenbroek) die een nachtelijke aanrijding met een geparkeerde auto (met een slok op) te laat meldde. Niet bepaald 'standaardaffaires'.

En dan waren er ook nog ministers, die dat maar beter niet hadden kunnen worden. Een vice-admiraal (Naudin te Cate) die zo schrok van kritiek uit de Tweede Kamer dat hij direct het bijltje erbij neergooide; een jonge advocaat (Bijleveld), die zijn benoeming tot minister van Marine dankte aan zijn compagnon De Vries, die zelf inmiddels minister van Financiën was, en een burgemeester (Van Rooy), die zonder parlementaire ervaring en zonder inhoudelijke kennis van de loonpolitiek en de sociale zekerheid met politieke zwaargewichten (en vakbondsvoormannen) moest gaan debatteren. 

Het was in die gevallen niet verrassend dat het fout ging. In veel gevallen was de wens om in hemelsnaam het kabinet maar geformeerd te krijgen of in een vacature te voorzien, alles bepalend. Dat was ook zo bij de benoeming van De Geer in 1922, hoewel hij feitelijk tegen een in zijn ogen te duur vlootplan was en evenzeer in 1935 toen een voorstander van devaluatie (Steenberghe) minister werd in het kabinet-Colijn dat daar juist tegen was.

Dat alles betekent evenwel dat het aantal 'echte' conflicten tussen parlement en bewindspersoon, die tot de val van een minister leidden zeer beperkt is. Dat zijn er maar vier of vijf. Bij één daarvan, de val van minister Van Karnebeek in 1927 in de Eerste Kamer, was in het geheel geen sprake van afkeuring van diens algemene beleid. Integendeel. Van Karnebeek was een alom gewaardeerde minister van Buitenlandse Zaken en na de verdediging in de Senaat van zijn 'levenswerk', het Verdrag met België, applaudisseerden voor- en tegenstanders voor hem. Hij maakte van dat verdrag een erezaak en koos er zelf voor om na de verwerping op te stappen.

De stelling dat uit die kwestie blijkt dat ook de Eerste Kamer het vertrouwen kan opzeggen en dat dit dan tot het aftreden van een bewindspersoon leidt, wordt zodoende wel wat gemakkelijk getrokken. De twee andere gevallen waarbij de Eerste Kamer een rol speelde, in 1950 bij Schokking en in 1958 bij Kranenburg, was het vertrouwen dat de Tweede Kamer in hen had al tot het minpunt gedaald. De Eerste Kamer gaf toen vooral het laatste zetje.

Voor de keuze van de auteur om alleen de casussen te beschrijven die tot een val leidden, valt veel te zeggen. Anderzijds blijft dan wel een beetje de vraag onbeantwoord waarom de ene zwakke bewindspersoon moest gaan en anderen, evenzeer zwakke broeders, konden blijven zitten. Eveneens is het begrijpelijk dat een wetenschappelijke studie met conclusies wordt afgesloten. Maar de uiteenlopende casussen en de soms bijzondere (zelfs unieke) omstandigheden hadden wel tot een wat grotere terughoudendheid en mindere stelligheid mogen leiden.

Dat alles neemt niet weg, dat het een lezenswaardig boek is, waarin goed gebruik is gemaakt van bronnen en waarin aan de beschrijvingen weinig markeert. Bij de val van Van Rooy zijn vader (Jan) en zoon (Frans) Andriessen verwisseld, maar zo'n slippertje is (bijna) onvermijdelijk. Voor wie van verhalen uit de parlementaire geschiedenis houdt, is 'Gevallen op het Binnenhof' zeker een aanrader. De lezer kan daarna zelf oordelen over de conclusies.