De Eerste Kamer als toneel van een machtsstrijd binnen de VVD

Op 15 mei 1962 behandelde de Eerste Kamer de begroting 1962 voor Defensie voor het jaar. Hoofdrolspelers in het debat: minister van defensie Visser, VVD-fractievoorzitter Van Riel en ‘hinter den bühne’ technisch hoofdambtenaar Van der Putten van het ministerie van Defensie en VVD-fractievoorzitter in de Tweede Kamer Oud. Op de publieke tribune enkele VVD-Tweede Kamerleden.

Machtsspel

Dit debat was slechts een kleine schakel in een machtsspel binnen de top van de VVD, die zijn oorsprong vond bij de formatie van het kabinet-De Quay in 1959. Van Riel en Oud kwamen met elkaar in conflict over de totstandkoming van het kabinet. Van Riel vond dat de VVD een post in de financieel-economische hoek had moeten claimen en had in dat opzicht vues op Financiën of desnoods Defensie. Oud passeerde hem, ook toen twee maanden later defensie opnieuw vacant werd. Na lang zoeken droeg Oud de onbekende S.H. Visser voor als minister van defensie, die zich vervolgens niet als een heel sterke minister positioneerde.

De spanning tussen de beide fractievoorzitters leidde ertoe dat de Eerste Kamerfractie steeds meer een eigen koers ging varen en – met name Van Riel - een aanleiding zocht de zwak opererende minister Visser naar huis te sturen. Werd een eerste poging nog in de kiem gesmoord, in het ontslag van de defensie-ambtenaar Van der Putten zag Van Riel een goede mogelijkheid via Visser bij Oud zijn gram te halen.

Carrière

Van der Putten kwam na een ambtelijke carrière in Indië in 1950 bij Defensie in dienst. Na een aantal al dan niet terechte verdachtmakingen op het gebied van corruptie en malversaties kreeg hij de naam een ‘lastige, fantasierijke figuur met paranoïde trekjes’ te zijn. Uiteindelijk werd Van der Putten door minister Visser ontslagen, maar Van der Putten ging in beroep bij de ambtenarenrechter. Ook de Tweede en Eerste Kamerfractie bemoeiden zich er inmiddels mee, evenals de landelijke pers. Het beleid van minister Visser over de zaak Van der Putten stond ter discussie.

De (anti-)climax kwam op 15 mei 1962 bij de begrotingsbehandeling van Defensie in de Eerste Kamer. Van Riel sprak van ‘ontoelaatbaar personeelsbeleid’ en doelde impliciet op het aftreden van de minister. Zijn poging mislukte. De minister, daarin gesteund door premier De Quay, achtte het voldoende dat een meerderheid in beide Kamers hem steunde, negeerde daarmee het wantrouwen van zijn 'eigen' VVD en kon blijven zitten.

Henny van der Burgt beschreef deze hele affaire in het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2002 van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis in het hoofdstuk De Wraak van Harm van Driel, ‘De zaak van der Putten’ en de machtsstrijd binnen de VVD aan het begin van de jaren zestig.