Het belang van de EU

Marcel de Ruiter, verbonden aan het Montesquieu Instituut

Dit artikel is voor het laatst gewijzigd op 03 juni 2015.

Nederland was in de jaren van wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog één van de zes oprichters van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), Euratom en de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Eén van de doelstellingen van het EEG Verdrag was het creëren van een gemeenschappelijke interne markt met vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en arbeid. In juli 1968 hadden de lidstaten van wat inmiddels de Europese Gemeenschap (EG) was gaan heten hun onderlinge bilaterale importtarieven afgebouwd naar nul. Ook waren ze tot een gemeenschappelijk buitentarief op importen van buiten de EG gekomen. Hiermee hadden ze een zogeheten douane-unie gerealiseerd. Andere onderlinge handelsbelemmeringen bleven bestaan.

In de jaren ’80 liep het aantal EG-lidstaten op tot 12, maar stagneerde in eerste instantie de verdieping van de Europese samenwerking. Door allerlei handelsbelemmeringen was er nog steeds geen sprake van een echte interne markt. Daarom werd met de Europese Akte een ambitieus programma opgestart om eind 1992 een groot aantal handelsbarrières opgeruimd te hebben teneinde de interne markt te realiseren.

Vervolgens viel in 1989 de Berlijnse Muur, vond in 1990 de hereniging van Oost- en West-Duitsland plaats en viel in 1991 de Sovjet Unie uiteen. Het in datzelfde jaar overeengekomen Verdrag van Maastricht legde de basis voor de Economische en Monetaire Unie (EMU), en daarmee de euro.

Bovenstaande inleiding kan wellicht de suggestie wekken dat de EGKS, EEG en Euratom uitsluitend om economische redenen zijn opgericht, maar dat is niet het geval. De samenwerking was, na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, ook bedoeld om vreedzame samenwerking tussen met name Frankrijk en de Bondsrepubliek Duitsland te bewerkstelligen. Of negatiever geformuleerd: om te voorkomen dat Duitsland in zijn eentje een nieuwe oorlogsindustrie kon opbouwen. Daarnaast hadden de Amerikanen Europese samenwerking als voorwaarde gesteld voor Marshallhulp en speelden op de achtergrond ook landbouwbelangen mee.

De EG heet tegenwoordig Europese Unie (EU) en heeft nu 28 lidstaten. Het vroegere Nederlandse enthousiasme voor het Europese project is danig afgenomen. De Britse premier Cameron wil, als hij in 2015 opnieuw premier wordt, in 2017 een referendum houden over de vraag of het Verenigd Koninkrijk lid van de EU moet blijven. Hoog tijd daarom om te kijken hoe het is gesteld met het belang van de Europese Unie en de institutionele vormgeving ervan.

Inhoudsopgave van deze pagina:

1.

Economisch belang: de theorie

Voordelen van de interne markt van de EU zijn in theorie:

  • • 
    lagere kosten door het wegvallen van grensformaliteiten en allerlei specifieke nationale regulering
  • • 
    het openbreken van de diverse nationale markten zorgt ervoor dat de deelnemende landen kunnen profiteren van de efficiencyvoordelen die buitenlandse handel met zich meebrengt
  • • 
    een grotere markt biedt meer mogelijkheden voor specialisatie, variatie en benutting van schaalvoordelen
  • • 
    bedrijven worden blootgesteld aan meer buitenlandse concurrentie. Dit vormt een prikkel om de efficiency te verhogen en de prijzen te beperken
  • • 
    de grotere markt kan ook prikkels geven om meer te doen aan onderzoek en ontwikkeling
  • • 
    betere werking van de arbeidsmarkt als bedrijven makkelijker geschikt personeel uit het buitenland kunnen aantrekken

Het nadeel van de gemeenschappelijke markt is dat het vergemakkelijken van de handel binnen de EU de handel met landen buiten de EU relatief moeilijker maakt. Tegenover een positief handelscreërend effect binnen de EU bestaat er een negatief handelsverschuivend effect waarbij handel met landen buiten de EU wordt verschoven naar landen binnen de EU, terwijl het (bij afwezigheid van discriminatie tegen landen buiten de EU) soms economisch efficiënter kan zijn om bepaalde zaken te verhandelen met landen buiten de EU.

Ook overregulering binnen de EU wordt soms als nadeel genoemd, maar het blijft de vraag of er minder overregulering zou zijn als alle 28 EU-landen alles op eigen houtje zouden regelen.Voor de handel tussen de EU-landen zou dit nadelig zijn.

Het belangrijkste voordeel van de euro is dat de kosten van het omwisselen van valuta en de daarmee gepaarde risico’s zijn weggevallen, en dat is gunstig voor de handel. De invoering van de EMU is begin jaren ’90 voor een fors deel beargumenteerd aan de hand van het rapport ‘One market, one money’ van de Europese Commissie. Bij de invoering van de euro was de gedachte dat deze voor de andere landen dan Duitsland (zeker voor Zuid-Europa) meer prijsstabiliteit en een lagere rente zou brengen. Naast de dollar zou de euro ook een internationale reserve-munteenheid worden.

Het grootste theoretische nadeel van de euro is dat er nog steeds aanzienlijke economische verschillen tussen de deelnemende landen bestaan, terwijl ze hun wisselkoers niet meer aan de eigen specifieke omstandigheden kunnen aanpassen. Ook is gebleken dat de overige ruimte voor een zelfstandig macro-economisch en begrotingsbeleid zijn grenzen kent.

De EMU werd begin jaren ’90 verder gezien als een instrument dat verdere markt- en politieke integratie zou afdwingen, en was ook een manier voor Frankrijk en andere landen om het herenigde Duitsland in West-Europa te verankeren. Het CPB stelde in 2011 zelfs dat de EMU bij zijn oprichting meer een politiek dan een economisch project was.

2.

Het Cecchini-rapport

Het Cecchini Rapport maakte in 1988 een schatting van de effecten van het realiseren van een gemeenschappelijke markt in de toenmalige 12 lidstaten van de Europese Gemeenschap (EG). Op hoofdlijnen waren de verwachtingen als volgt:

  • • 
    toename van het bruto binnenlands product (BBP) met 4,25 tot 6,5%. Op de langere termijn zou dit kunnen oplopen tot 7%.
  • • 
    prijsverlagend effect van ca. 6% door toegenomen concurrentie tussen bedrijven.
  • • 
    2 miljoen nieuwe banen. Op de lange termijn zou een toename van 5 miljoen tot de mogelijkheden behoren.

Behalve ‘statische’ (d.w.z. éénmalige) groeieffecten werd eind jaren tachtig ook rekening gehouden met ‘dynamische’ effecten. Baldwin schatte in 1989 dat een jaarlijkse extra economische groei van 0,2 tot 0,9% mogelijk moest zijn.

Economisch belang: de cijfers

Algemeen

  • • 
    In 2003, tien jaar na het 1992-programma, heeft de Europese Commissie uitgerekend dat het reële BBP van de EU in 2002 1,4% (tussen de 0,8% en 2,1%) lager geweest zou zijn zonder het interne marktprogramma.
  • • 
    In een onderzoek voor de Europese Commission concluderen Ilzkovitz c.s. (2007) dat de interne markt het BBP van de EU in de periode 1992-2006 met 2.2% heeft vergroot (€ 233 miljard) en de werkgelegenheid met ca. 1,35% (2,8 miljoen banen). De EU-uitbreiding van 2004 in Oost-Europa niet meegerekend komt het BBP-effect op ca. 2%. Het grootste deel van het BBP-effect bleek statisch van aard. In een rapport uit 2012 komt de Europese Commissie tot ongeveer dezelfde conclusie: een positief effect op het BBP van 2,13% en een toename van de werkgelegenheid met 1,3%.
  • • 
    Een CPB-onderzoek van Straathof c.s. (2008) over de periode 1958-2005 schat dat de Europese integratie het BBP in de EU met 2 tot 3% heeft verhoogd.
  • • 
    Boltho & Eichengreen (2008) schatten het positieve effect van de economische integratie op ca. 5% voor de EU als geheel. Aangezien zij naar de integratiestappen over een langere periode kijken, zijn de directe effecten van het 1992-programma bij hen kleiner.
  • • 
    Meer dan tweederde van de handel van de EU27 vindt plaats binnen de binnengrenzen van de EU. Toch kan volgens Badinger & Breuss (2011) uit onderzoeken de gemeenschappelijke conclusie worden getrokken dat het handelscreëerende effect het handelsverschuivingseffect overtreft. In de meeste studies is de handelsverschuiving verwaarloosbaar klein. Gemiddeld heeft de gemeenschappelijke markt de intra-EU handel ca. 20% vergroot, tegenover een handelsverschuiving van gemiddeld 3,8%.
  • • 
    De bijdrage van de interne markt aan een hogere economische groei is kleiner dan verwacht. Volgens Badinger & Breuss (2011) zijn de groeiprestaties van de EU vergeleken met landen als de Verenigde Staten sinds 1993 tegengevallen. De Lissabonagenda en de grote uitbreidingen van de EU in 2004 en 2007 hebben de EU geen groeibonus ten opzichte van de VS opgeleverd. In een onderzoek van Deutsche Bank komt Vetter (2013) tot een vergelijkbare conclusie.
  • • 
    Vetter (2013) ziet het afnemende belang van de industriesector als een mogelijke (deel)verklaring voor de tegenvallende groeiimpuls, aangezien schaalvoordelen volgens hem voor de industrie belangrijker zijn dan in de dienstensector. Ook zijn door de industrie gefabriceerde producten volgens Vetter meer verhandelbaar dan diensten.
  • • 
    De intensiteit van de intra-EU handel steeg tussen 1992 en 2012 van ca. 12% naar 22% van het BBP. Exporten naar niet-EU-landen groeiden harder dan de intra-EU-exporten, wat duidt op globalisering en competitiviteit van exporgeoriënteerde bedrijven in de EU.

De paragraaf over Nederland en de EU gaat verder in op de bevindingen van Straathof c.s. (2008).

3.

Nieuwe toetreders

Volgens een recente studie van Campos, Coricelli & Moretti (2014a) hebben de EU-uitbreidingen van 1981-2004 de toetredende landen gemiddels ca. 12% extra BBP per hoofd van de bevolking opgeleverd. Voor de meeste landen waren de voordelen van het EU-lidmaatschap groter dan de kosten, behalve voor Griekenland.

De onderzoekers vergeleken het feitelijke BBP per capita van de toetreders met dat van een kunstmatige controlegroep. In de eerste tien jaar na toetreding hadden de toetreders van 1973 een inkomensvoordeel van ca. 12% BBP, en die van 1995 een voordeel van 4% (vergeleken met de situatie waarin ze geen lid zouden zijn). Over de hele periode sinds de toetreding hebben de toetreders van 1973 een voordeel geboekt van ca. 34%, en die van 1995 een voordeel van 5%. Het inomen per hoofd van de bevolking in het Verenigd Koninkrijk en Denemarken zou volgens Campos, Coricelli & Moretti (2014b) 25% lager zijn geweest als deze landen in 1973 geen lid van de EG waren gworden. Voor Ierland is dat cijfer ongeveer 50%.

Overgenomen uit: Nauro F. Campos, Fabrizio Coricelli &, Luigi Moretti, The eye, the needle and the camel: Rich countries can benefit from EU membership, 5 April 2014,

Figuur 2 Werkelijk versus ‘synthetic’ (gesimuleerd zonder toetreding) reëel BBP per capita voor de uitbreidingen van de jaren ’80

Overgenomen uit: Nauro F. Campos, Fabrizio Coricelli & Luigi Moretti, How much do countries benefit from membership in the European Union?, 9 April 2014, http://www.voxeu.org/article/how-poorer-nations-benefit-eu-membership

Figuur 3 Werkelijk versus ‘synthetic’ (gesimuleerd zonder toetreding) reëel BBP per capita en per werknemer voor de uitbreiding van 1995

Overgenomen uit: Nauro F. Campos, Fabrizio Coricelli &, Luigi Moretti, The eye, the needle and the camel: Rich countries can benefit from EU membership, 5 April 2014

4.

De euro

Badinger & Breuss (2011) trekken de volgende conclusies over de ecoomische effecten van de euro:

  • • 
    het handelseffect van de euro is relatief klein. Het positieve effect op de inra-eurozone handel bedraagt gemiddeld zo’n 10% (schattingen variëren van 5 tot 15%)
  • • 
    de euro heeft niet geleid tot handelsverschuiving maar lijkt de importen van de buitenwereld naar de eurozone zelfs met 7% te hebben doen toenemen.
  • • 
    binnen de eurozone zijn er aanzienlijke verschillen tussen de deelnemende landen. De grootste winnaars zijn Spanje, de Benelux-landen en Duitsland, die hun intra-eurozonehandel meer dan 20% hebben zien toenemen.
  • • 
    industrieën die gevoelig zijn voor schaalgrootte hebben het meest geprofiteerd van de euro.
  • • 
    de handelseffecten van de euro zijn verder al snel opgetreden.
  • • 
    ondanks de groei van de handel is er nauwelijks bewijs voor prijsconvergentie na de introductie van de euro. De euro heeft wel bijgedragen aan prijsstabiliteit in de eurozone.
  • • 
    de euro is een belangrijke reserve munteenheid geworden (25% van de totale wereldreserves, vergeleken met 65% voor de Amerikaanse dollar)
  • • 
    de verwachte economische groeivoordelen van de euro zijn (nog) niet gerealiseerd.

5.

Nederland en de EU

Het CPB-onderzoek van Straathof c.s. berekende in 2008 de gevolgen van de interne markt voor de Nederlandse economie:

  • • 
    8% van de goederenexport en -import van de EU-lidstaten kan worden toegeschreven aan de interne markt (IM). Voor Nederland is dit beduidend meer: 18% van de export en 12% van de import.
  • • 
    het effect varieert over de tijd, maar het EU-lidmaatschap heeft sinds de jaren ‘60 altijd extra handel opgeleverd. Voor de EU heeft de IM-uitbreiding een groter effect op de goederenhandel gehad dan een verdieping van de marktintegratie. Voor Nederlandse exporten zijn IM-uitbreiding en verdieping ongeveer even belangrijk.
  • • 
    het handelsverhogende effect van de IM voor goederen en diensten heeft het BBP in de EU met ongeveer 3% doen toenemen en in Nederland met ca. 6%. In een conservatiever scenario zijn deze inkomenseffecten respectievelijk 2 en 4%. Volgens de CPB-schattingen uit 2008 was bijna de helft van de inkomenstoename van het huidige niveau van IM-beleid gematerialiseerd. Het andere deel zou naar verwachting de komende decennia neerslaan. Uiteindelijk kan de inkomenstoename als gevolg van de IM bijna 10% in de EU wordenen en in Nederland 17%.
  • • 
    Ongeveer 5% van de handel in diensten in de EU vloeit voort uit de IM. Voor Nederland is het effect vergelijkbaar. De integratie van dienstenmarkten draagt veel minder bij aan de inkomenstoename van de IM, omdat de handelstoename door het IM-beleid voor diensten maar ongeveer de helft is van die van goederen in de EU. Ook draagt dienstenhandel maar eenderde bij aan de openheid van een land vergeleken met goederenhandel. Op de lange termijn draagt de integratie van dienstenmarkten daarom maar ongeveer 1% bij aan de BBP-toename in de EU. Voor Nederland is dat volgens Straathof c.s. bijna 3% omdat de verhandelbaarheid van diensten naar verhouding groter is.
  • • 
    De IM heeft voor 11% aan de uitgaande en 17% aan de binnenkomende voorraad directe buitelandse invsteringen van de EU15 bijgedragen. Voor Nederland is het effect vergelijkbaar.

In 2011 schreef het CPB dat de interne markt vooral voor Nederland tot grote welvaartswinst heeft geleid, te weten één maandsalaris. Dit voordeel neemt in de loop der jaren verder toe.

Minister Timmermans (2014) en VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO Nederland (2012) hebben de afgelopen jaren gewezen op het economisch belang van het EU-lidmaatschap voor Nederland:

  • • 
    driekwart van de Nederlandse export gaat naar EU-lidstaten. Timermans ziet dit als één van de belangrijkste groeifactoren van de Nederlandse economie in de afgelopen decennia.
  • • 
    Nederland verdient meer dan 20% van zijn inkomsten door handel en investeringen binnen de EU (ca. € 120 miljard van de totaal € 607 miljard in 2012). Naar schatting van de werkgevers verdient Nederland daarnaast nog eens 10% van zijn inkomsten met de opbrengst van beleggingen in EU-landen. Volgens de werkgevers zou het de Nederlandse economie waarschijnlijk een strop opleveren van 15% BBP als de interne markt en de euro er niet zouden zijn.
  • • 
    de export van Nederland naar de EU was in 2011 bijna 4 keer zo groot als in 1990. De export naar Oost-Europa was volgens de werkgeversorganisaties (2012) sinds 1995 ongeveer vernegenvoudigd.

6.

Nederland en de euro

In opdracht van de PVV heeft Lombard Street Research (LSR) in 2012 onderzoek gedaan naar Nederland en de euro. Volgens LSR bedragen de voordelen van de euro voor Nederland eenmalig 2 tot 2¼% BBP, maar staan deze in geen enkele verhouding tot de nadelen:

  • • 
    groeidaling. Het Nederlandse BBP groeide volgens LSR in de tien jaar tot 2011 met 1¼% per jaar, tegenover 3% in de 20 jaar daarvoor. In Zweden en Zwitserland bedroeg de groei van 2001- 2011 volgens LSR jaarlijks resp. 2¼% en 1¾%, waarbij er geen sprake is van een vertraging ten opzichte van het vorige decennium
  • • 
    Zweden en Zwitserland presteerden volgens LSR ook beter in termen van inflatie, werkgelegenheidsgroei, begrotingssaldo en buitenlandse overschotten
  • • 
    Een daling in consumptieve bestedingen, mede door loonmatiging.
  • • 
    investeringsverliezen op Nederlandse overschotten zijn opgelopen tot € 115 miljard.

Het CPB (constateerde in 2012 dat het onderzoek van LSR gebreken heeft en onderschreef de bevindingen niet. Zo kunnen de verschillen in BBP-groei tussen EMU-landen en EU-landen die geen lid zijn van de EMU, volgens het CPB niet zonder meer worden toegeschreven aan de euro. De verschillen kunnen ook veroorzaakt worden door vele andere, niet-euro gerelateerde oorzaken.

Ook de conclusie dat Nederland geld kan besparen door uit de euro te stappen doordat de mediterrane landen niet meer ondersteund hoeven te worden, werd niet gedeeld door het CPB. Volgens het CPB schat LSR de kosten van de ondersteuning aan andere landen te hoog in en onderschat het de kosten van een euro-exit. Het CPB beoordeelt de veronderstelling van LSR dat Nederland bij het verlaten van de euro geen steun meer geeft aan EU-lidstaten met financieringsproblemen en dat dit geen economische, juridische en politieke gevolgen voor Nederland heeft, als onjuist. Alles bij elkaar kraakt de CPB-notitie de onderzoeksmethodiek van LSR volledig af. Het kabinet-Rutte I zag in het onderzoek van LSR geen aanleiding om zijn beleid te wijzigen.

De toenmalige minister van Financiën, De Jager, schreef in 2011 al aan de Tweede Kamer dat de uiteenlopende uitkomsten van diverse onderzoeken aantonen dat er grote onzekerheid bestaat over de economische gevolgen van het uiteenvallen van de euro. Gemene deler is volgens de brief dat er hoge directe kosten zijn vanwege wisselkoersfluctuaties en financiële instabiliteit. Op lange termijn komen daar de kosten van het mislopen van de baten van de euro bij. De Jager schreef verder dat de behandelde studies niet of nauwelijks ingaan op niet-economische gevolgen van het uiteenvallen van de eurozone, zoals politieke en veiligheidsaspecten.

Het CPB (2011 & 2014) komt zelf tot de volgende conclusies over de gevolgen van de euro:

  • • 
    de winst van de invoering van de euro is minder duidelijk (hoogstens ongeveer een weeksalaris) dan de winst van de interne markt (een maandsalaris).
  • • 
    de winst van de euro wordt veroorzaakt door een toename van de handel en investeringen en minder risico. Daarnaast profiteren zuidelijke eurolanden van een onafhankelijk monetair beleid.
  • • 
    de onomkeerbaarheid van de vaste ruilverhouding is een groot voordeel van een muntunie boven een systeem van vaste wisselkoersen, zoals vroeger tussen de gulden en de Duitse mark.
  • • 
    de kosten van het uiteenvallen van de EMU en de herinvoering van nationale munten zijn enorm.

Volgens de voorlichting van de Raad van State in 2017 (De staat van de Euro) heeft Nederland baat gehad bij de euro. Ook adviseert de Raad van State om verder te durven gaan met de euro en een Europees Monetair Fonds op te richten als vangnet voor zwakkere staten. Een stabiele eurozone geeft volgens hen Nederland economische voorspoed.

7.

Onderzoek Capital Economics

In februari 2014 heeft Capital Economics (CE) een onderzoek in opdracht van de PVV gepubliceerd, waarin wordt gesteld dat Nederland beter af is buiten de EU:

  • • 
    de kosten van het zakendoen kunnen volgens CE minimaal € 20 miljard per jaar in 2035 lager uitkomen als de regelgeving op allerlei gebieden wordt gerenationaliseerd.
  • • 
    uitstappen uit de EU-uitgavenprogramma’s zou in 2035 cumulatief € 240 miljard bijdragen aan het BBP
  • • 
    herziening van het immigratiebeleid zou in 2035 minstens € 7,5 miljard per jaar opleveren
  • • 
    sterkere groei van de export naar (opkomende) markten buiten Europa als Nederland niet meer gebonden is aan het gemeenschappelijke handelsbeleid van de EU
  • • 
    effectiever maco-economish beleid door de vrijheid om het monetaire en begrotingsbeleid af te stemmen op de specifiek Nederlanse omstandigheden. Volgens CE levert dit € 309 miljard extra nationaal inkomen op in 2035.

Het kabinet vindt dat het rapport van CE is gebaseerd op onrealistische aannames en de risico’s en negatieve effecten van een euro-uittreding onderschat. Het verwacht dat de effecten van een uittreding groot zijn en gepaard gaan met zeer grote onzekerheden en risico’s op de financiële markten, en voor de waarde van Nederlandse bezittingen in het buitenland.

Volgens minister Timmermans zijn wisselkoersschommelingen niet in het voordeel van een kleine open economie zoals Nederland. Hij wijst verder op het positieve effect van harmonisatie van regelgeving op de handel binnen de EU en de onmisbaarheid van de interne markt voor de Nederlandse handel en werkgelegenheid. Ook als Nederland uit de EU zou stappen moet het voldoen aan de regels van de interne markt om hier toegang toe te behouden. Niet-EU-leden kunnen echter niet mee-onderhandelen over de vaststelling van deze regels.

8.

Voordelen verdere integratie

Diverse onderzoeken laten zien dat de EU-landen winst kunnen boeken met het verdiepen van hun samenwerking en/of door de bestaande afspraken beter uit te voeren. Zo is de handel tussen staten in de VS nog steeds een stuk groter dan die tussen EU-lidstaten. Volgens Copenhagen Economics (2012) zouden de interne marktmaatregelen op het gebied van belastingen, diensten, overheidsaanbestedingen en wederzijdse erkenning 2,4% extra BBP kunnen hebben opgeleverd, maar is een derde deel hiervan niet gerealiseerd als gevolg van ondermaatse imlementatie.

In een rapport voor het Europees Parlement becijfert Dunne (juli 2014) de potentiële voordelen voor de EU van diverse vormen van verdere integratie op ca. € 990 miljard (7,5% BBP) per jaar, waarvan € 340 miljard door de vorming van en digitale interne markt en € 300 miljard op de interne markt (zie figuur 4).

Figuur 4 De voordelen van verdieping van de Europe integratie volgens Dunne (juli 2014)

Overgenomen uit: Joseph Dunne, Mapping the cost of non-Europe, 2014-19, European Added Value Unit, European Parliamentary Research Service, European Parliament, Second edition: July2014.

9.

Strategische Agenda

De Europese Raad heeft op 27 juni 2014 overeenstemming bereikt over vijf prioriteiten die de agenda van de EU de komende vijf jaar moeten bepalen. Iets ingekort ziet deze Strategische Agenda er als volgt uit:

  • 1. 
    Een Unie van banen, groei en concurrentievermogen:
  • a. 
    volledige benutting van het potentieel van de interne markt in al zijn dimensies (voltooing van de interne producten- en dienstenmarkt; voltooiing van de digitale interne markt uiterlijk in 2015)
  • b. 
    klimaat van ondernemerschap en scheppen van werkgelegenheid, in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen
  • c. 
    investeren en economieën voorbereiden op de toekomst
  • d. 
    mondiale aantrekkingskracht van de Unie versterken als plaats voor productie en investering met een sterke en concurrerende industriële basis en een bloeiende landbouw, en voor eind 2015 de onderhandelingen afronden over internationale handelsovereenkomsten, zoals het trans- Atlantisch partnerschap voor handel en investeringen (TTIP)
  • e. 
    Economische en Monetaire Unie een solidere en veerkrachtigere factor van stabiliteit en groei maken (sterkere governance in de eurozone en een strakkere economische beleidscoördinatie, convergentie en solidariteit)
  • 2. 
    Een Unie die alle burgers voor zichzelf leert op te komen en hen beschermt:
  • a. 
    helpen vaardigheden te ontwikkelen en iedereen te helpen bij het benutten van zijn talenten en het aangrijpen van zijn kansen in het leven (o.a. recht van alle EU-burgers om vrij in andere lidstaten te reizen, te verblijven en te werken beschermen)
  • b. 
    billijkheid garanderen (belastingontduiking en -fraude bestrijden)
  • c. 
    helpen ervoor te zorgen dat al onze samenlevingen over hun vangnetten beschikken om veranderingen op te vangen en ongelijkheden weg te nemen
  • 3. 
    Naar een Energie-Unie met een toekomstgericht klimaatbeleid:
  • a. 
    betaalbare energie voor bedrijven en burgers
  • b. 
    veilige energie voor al onze landen (diversifiëring versnellen van de energievoorziening en de aanvoerroutes, onder meer door middel van hernieuwbare, veilige, duurzame en andere eigen energiebronnen, waardoor de energie-afhankelijkheid, met name de afhankelijkheid van slechts één energieleverancier, afneemt; door de ontwikkeling van noodzakelijke infrastructuur zoals interconnecties; door particulieren en overheden de juiste planningskaders te bieden aan de hand waarvan zij besluiten kunnen nemen over investeringen op de middellange en de lange termijn)
  • c. 
    groene energie (voortouw blijven nemen in de strijd tegen de opwarming van de aarde, in de aanloop naar de VN-Conferentie van de Partijen in 2015 in Parijs en de jaren daarna, onder meer door ambitieuze doelen voor 2030 te stellen die volledig aansluiten op de overeengekomen EU-doelstelling voor 2050)
  • 4. 
    Een Unie van vrijheid, veiligheid en recht:
  • a. 
    beter beheer van alle aspecten van migratie (o.a. tekort aan specifieke kwalificaties aanpakken en talent aantrekken; versterkt modern beheer van de buitengrenzen van de Unie
  • b. 
    misdaad en terrorisme voorkomen en bestrijden (o.a. waarborgen grondrechten en fundamentele waarden, zoals de bescherming van persoonsgegevens)
  • c. 
    justitiële samenwerking tussen onze landen verbeteren
  • 5. 
    De Unie als een sterke mondiale speler:
  • a. 
    invloed maximaliseren (samenhang waarborgen tussen de doelstellingen van het buitenlandbeleid van de lidstaten en dat van de EU en door de coördinatie en samenhang te verbeteren tussen de hoofdgebieden van het externe optreden van de EU, zoals handel, energie, justitie en binnenlandse zaken, ontwikkelings- en economisch beleid)
  • b. 
    een sterkere partner zijn in onze naaste omgeving
  • c. 
    mondiale strategische partners (m.n. de trans-Atlantische) betrekken bij een hele reeks vraagstukken, gaande van handels- en cyberveiligheid tot mensenrechten en conflictpreventie, tot non-proliferatie en crisisbeheersing, zowel bilateraal als in multilaterale fora
  • d. 
    veiligheids- en defensiesamenwerking ontwikkelen, “zodat we onze toezeggingen gestand kunnen doen en verantwoordelijkheden overal ter wereld kunnen honoreren”

De Nederlandse regering benadrukt dat de principes van subsidiariteit en proportionaliteit voor de Strategische Agenda leidend zijn verklaard, inclusief een grotere betrokkenheid van nationale parlementen. In de conclusies van de Europese Raad worden de Europese instellingen en de lidstaten opgeroepen deze prioriteiten tot leidraad voor de organisatie van hun werk te nemen. Het is de bedoeling dat de Strategische Agenda leidend zal zijn voor de jaarlijkse en meerjarige planning van de Europese Unie.

10.

Een nieuwe start voor Europa

Onder de titel ‘Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering’ heeft Jean-Claude Juncker, de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, op 15 juli 2014 zijn politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie gepresenteerd in het Europees Parlement.

Samengevat luiden de plannen van Juncker:

  • 1. 
    Een nieuwe impuls voor banen, groei en investeringen, o.a.:
  • a. 
    in de eerste drie maanden van de ambtstermijn in het kader van de evaluatie van Europa 2020 een ambitieus banen-, groei- en investeringspakket
  • b. 
    komende drie jaar tot € 300 miljard extra aan publieke en private investeringen voor de reële economie mobiliseren
  • c. 
    zwaartepunt van de nieuwe investeringen leggen op infrastructuur, met name breedband- en energienetwerken, en vervoersinfrastructuur in de industriële centra, onderzoek en innovatie, en hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
  • d. 
    stabiliteits- en groeipact respecteren
  • 2. 
    Een connectieve digitale interne markt, o.a.:
  • a. 
    in de eerste zes maanden van mandaat ambitieuze stappen op wetgevend gebied zetten ten behoeve van de connectieve digitale interne markt
  • 3. 
    Een veerkrachtige energie-unie en een toekomstgericht klimaatveranderingsbeleid, o.a.:
  • a. 
    Europees energiebeleid reorganiseren en omvormen tot een nieuwe Europese energie-unie
  • b. 
    Europese energie-unie moet wereldleider worden op het vlak van hernieuwbare energie
  • 4. 
    Een diepere, billijkere interne markt met een versterkte industriële basis, o.a.:
  • a. 
    gewicht van de industrie in het BBP van de EU tegen 2020 weer op 20% brengen, van minder dan 16% nu
  • b. 
    nieuwe Europese bankenregelgeving mettertijd aanvullen met een kapitaalmarktenunie
  • c. 
    geen sociale dumping in de Europese Unie. Hetzelfde werk op eenzelfde plaats op dezelfde manier bezoldigen.
  • 5. 
    Een diepere en billijkere economische en monetaire unie, o.a.:
  • a. 
    tijdens eerste jaar van ambtstermijn initiatieven van wetgevende en niet-wetgevende aard om economische en monetaire unie te verdiepen
  • b. 
    troïka (van de Europese Commissie, het IMF en de ECB) in de toekomst vervangen door een democratisch beter gelegitimeerde en meer rekenschap verschuldigde structuur, die steunt op Europese instellingen die zowel op Europees als op nationaal niveau onderworpen zijn aan een scherpere parlementaire controle
  • 6. 
    Een redelijke en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst met de VS, o.a.:
  • a. 
    douanerechten tussen Europa en Amerika zijn een anachronisme
  • b. 
    aanzienlijk verder gaan met het erkennen van elkaars productnormen of werken aan trans-Atlantische normen, maar de Europese standaarden op het gebied van veiligheid en gezondheid, gegevensbescherming en culturele diversiteit niet offeren op het altaar van de vrije handel.
  • 7. 
    Een op wederzijds vertrouwen gebaseerde ruimte van recht en grondrechten, o.a.:
  • a. 
    Een commissaris specifiek belasten met de verantwoordelijkheid voor het Handvest van de grondrechten en de rechtsstaat. Deze commissaris wordt ook verantwoordelijk voor de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
  • b. 
    gegevensbescherming is een grondrecht
  • c. 
    bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme als gemeenschappelijke Europese verantwoordelijkheid
  • 8. 
    Naar een nieuw migratiebeleid, o.a.:
  • a. 
    gemeenschappelijk asielbeleid
  • b. 
    nieuw Europees beleid voor legale migratie
  • 9. 
    Een krachtiger optreden op het wereldtoneel, o.a.:
  • a. 
    met name de Westelijke Balkan een Europees perspectief voorhouden, maar geen EU-uitbreiding in de komende vijf jaar
  • b. 
    nauwere samenwerkings-, associatie- en partnerschapsverbanden met oostelijke buurlanden als Moldavië en Oekraïne
  • 10. 
    Een Unie van democratische verandering, o.a.:
  • a. 
    politieke en geen technocratische dialoog met het EP
  • b. 
    meer transparantie over de contacten met belanghebbenden en lobbyisten
  • c. 
    wetgeving inzake de verlening van vergunningen voor genetisch gemodificeerde organismen herzien
  • d. 
    onderzoeken hoe betere interactie met de nationale parlementen de Europese Unie dichter bij de burger kan brengen

Juncker wil een Europese Unie die ambitieuzer inzet op belangrijke zaken en zich bescheidener opstelt als het gaat om minder belangrijke zaken.

11.

Werking instituties

Minister Timmermans (Buitenlandse Zaken) neemt in 2014 in zijn brieven aan de Tweede Kamer een aantal institutionele ontwikkelingen waar:

  • • 
    de bevoegdheden van het Europees Parlement zijn met het Verdrag van Lissabon in belangrijke mate versterkt. Het Europees Parlement (EP) heeft zich volgens Timmermans “met de nieuwe bevoegdheden een creatieve en assertieve speler getoond en zich ontwikkeld tot een niet te onderschatten partner in het EU-besluitvormingsproces.”
  • • 
    een versterkte rol voor de nationale parlementen. Nationale parlementen, en in het bijzonder de Tweede Kamer, zijn hard bezig zijn met de verkenning van de mogelijkheden van het nieuwe verdrag. Zo zijn o.a. de eerste zgn. gele kaarten opgestoken, maar is de oranje kaart nog niet toegepast. Deze kaart biedt de kans een wetsvoorstel te blokkeren op grond van subsidiariteit indien een meerderheid van de parlementen hier tegen is èn de Raad met 55% van zijn leden of een meerderheid van de leden van het EP hier ook tegen is (indien de Commissie haar voorstel handhaaft). Naar verwachting zal de mening van de nationale parlementen zwaar wegen voor de betreffende regering, waarmee volgens Timmermans feitelijk reeds een zeer krachtig instrument gecreëerd wordt als een meerderheid van de parlementen een negatief subsidiariteitsoordeel velt.
  • • 
    de aard van de Europese samenwerking is veranderd door de maatregelen die werden getroffen in antwoord op de financieel-economische crisis. Timmermans spreekt van een quasi- intergouvernementele aanpak. Vele maatregelen werden ook tussen de euro-lidstaten in EMU-verband getroffen en dus niet zozeer in EU à 28-verband.
  • • 
    de Europese Commissie heeft tijdens de crisis belangrijke extra toezichthoudende taken gekregen.
  • • 
    de Europese Raad heeft ten tijde van de crisis een belangrijke sturende rol vervuld.
  • • 
    het EP en de Europese Raad hebben aan kracht gewonnen ten koste van de Commissie in haar wetgevende rol. De balans in de communautaire methode is daarmee volgens het kabinet verschoven. De rol van de Commissie in haar wetgevende hoedanigheid als onafhankelijk speler handelend in het belang van de Unie en de lidstaten is verkleind.
  • • 
    De communautaire methode is ook onder druk komen te staan door de toegenomen differentiatie in de Unie, zowel door de intergouvernementele tendensen als door de toegenomen verschillen in regelgevend kader tussen EU à 28 versus de EMU à 18.
  • • 
    Het EP heeft het democratisch tekort niet kunnen vullen, de nationale parlementen vooralsnog evenmin.

In 2014 is de inzet van het Nederlandse kabinet:

  • • 
    de Europese Commissie moet een stevig inhoudelijk mandaat van het EP en de (Europese) Raad meekrijgen bij aanvang van haar zittingstermijn, als vertegenwoordigers van beide democratische pijlers van de Unie
  • • 
    de Commissie zal er meer blijk van moeten geven dat zij niet slechts het oor leent aan het (assertiever geworden) EP, maar uitdrukkelijk ook aan de Raad. De Commissie moet voldoende speelruimte en beleidsmarge te hebben om haar recht van initiatief effectief uit te oefenen. Deze bevoegdheden en speelruimte zijn niet onbeperkt, maar duidelijk afgebakend in verdragen en wetgeving. De grenzen daarvan worden scherp gecontroleerd door zowel het EP als de nationale parlementen en de Raad, die de Commissie waar nodig terug kunnen fluiten.
  • • 
    op termijn, zoals voorzien in het Verdrag van Lissabon, verkleining van de Europese Commissie om de effectiviteit en slagvaardigheid van de Commissie te vergroten. Dit vereist instemming van alle lidstaten en is mogelijk zonder wijziging van de huidige verdragen. Art. 17 lid 5 VEU biedt een grondslag voor de Europese Raad om het aantal Commissarissen met een unaniem besluit te wijzigen.
  • • 
    nu er nog geen voldoende draagvlak is voor verkleining van de Commissie, zou de Commissie zich volgens het kabinet in de tussentijd kunnen reorganiseren door zich bijvoorbeeld te formeren rond een aantal thematische clusters, geleid door vicevoorzitters, waarbij enkel deze vicevoorzitters voorstellen voor wetgeving kunnen agenderen in het college. Het kabinet denkt hierbij aan clusters als interne markt (bijvoorbeeld de huidige portefeuilles interne markt, digitale agenda, industriebeleid en mededinging), werkgelegenheid en sociale aangelegenheden, financiën en externe relaties. rondom een beperkter aantal essentiële taken (thematische clusters), welke geleid zouden worden door vicevoorzitters. Een dergelijke hervorming zou gerealiseerd kunnen worden door aanpassing van het reglement van orde van de Commissie.
  • • 
    functionele scheiding binnen de Commissie aangbrengen tussen enerzijds haar wetgevende taken, en anderzijds haar uitvoerende en controlerende taken. Ook dit kan geregeld worden via wijziging van het reglement van orde van de Commissie.
  • • 
    balans tussen de instellingen verbeteren door het Kaderakkoord tussen het EP en de Europese Commissie te vervangen door een Inter-Institutioneel Akkoord (IIA) tussen EP, Commissie en Raad, waarin onder andere de werkwijze rond de totstandkoming en uitvoering van de meerjarenprogrammering en controle daarop wordt vastgelegd. Ook de rol van nationale parlementen en de omgang met de kaarten door de Commissie zou hierin volgens het kabinet uitgewerkt moeten worden. Bezien zou dan moeten worden welke rol de Europese Raad in dit kader moet spelen. Ook bilaterale akkoorden tussen Raad en EP als medewetgever vindt Timmermans echter goed denkbaar.
  • • 
    aanpassing van het IIA uit 2003 over Beter Wetgeven om recht te doen aan de verhoudingen na Lissabon, zoals aanpassing aan de huidige medewetgevingsprocedure, procedures rond impact assessments en het versterken van het belang van subsidiariteit en proportionaliteit. De Nederlandse regering wil dat dit IIA ook nadrukkelijk ingaat op de versterking van het instrumentarium dat wordt ingezet voor toepassing, handhaving en evaluatie van Europese regelgeving.
  • • 
    versterking van de rol van nationale parlementen om de democratische legitimiteit van het Europese besluitvormingsproces te vergroten. In het contact tussen EP en nationale parlementen zouden Europarlementariërs volgens minister Timmermans vaker kunnen deelnemen aan debatten in de Tweede Kamer.
  • • 
    hechtere relatie van de Commissie met nationale parlementen. De Commissie dient zich volgens het kabinet ook meer te verbinden aan de gele kaart procedure, door een voorstel te wijzigen of in te trekken, wanneer eenderde van de nationale parlementen subsidiariteitsbezwaren maakt tegen een voorstel.
  • • 
    voor de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie houdt het kabinet vast aan de rol van de Europese Raad zoals vastgelegd in artikel 17.7 VEU. Volgens dit verdragsartikel draagt de Europese Raad, rekening houdend met de verkiezingen voor het EP en na passende raadplegingen, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een kandidaat voor de functie van voorzitter van de Europese Commissie voor bij het EP. Deze kandidaat wordt door het Parlement bij meerderheid van zijn leden gekozen.

12.

Beschouwing

Op het gebied van vrede en veiligheid in Europa is de EU een succesverhaal. In plaats van oorlog te voeren, werken de lidstaten met elkaar samen en hebben ze gemeenschappelijke instituties in het leven geroepen. Het (vooruitzicht van een) EG- of EU-lidmaatschap heeft democratie, rechtstatelijkheid en mensenrechten bevorderd in achteeenvolgens Zuid- en Oost-Europa. Alleen al om deze redenen is de EU van onschatbare waarde.

Het becijferde economische voordeel dat EU-landen van hun lidmaatschap en de interne markt hebben, kan afhangen van de geanalyseerde periode en is gevoelig voor wat er is verondersteld over de ‘anti-monde’, dat wil zeggen de hypothetische situatie dat ze geen EU-lid zouden zijn. Mainstream economisch onderzoek komt tot de conclusie dat landen in het algemeen economisch voordeel hebben van hun lidmaatschap.

Dat geldt al helemaal voor Nederland, dat als handelsland een relatief groot profijt heeft van de EU. Uittreden uit de EU zou zeker voor Nederland dan ook een dwaze beslissing zijn. In het gunstigste geval zou Nederland kunnen uitonderhandelen dat het onder dezelfde voorwaarden als bijvoorbeeld Zwitserland en Noorwegen toegang zou houden tot de interne markt.

Nederland zou dan echter niet kunnen meepraten over de beslissingen in de EU en het is ook de vraag in hoeverre ons land zou kunnen profiteren van bijvoorbeeld nieuw gemeenschappelijk beleid op het gebied van milieu en energie. Als andere landen het voorbeeld van Nederland om uit de EU te stappen zouden volgen, zou bovendien het voortbestaan van de EU en daarmee van de interne markt in gevaar komen. Daarbij is dan nog buiten beschouwing gelaten wat één en ander voor de euro zou betekenen.

Het voordeel van de euro is minder groot dan dat van de interne markt. Daarnaast heeft de eurocrisis de afgelopen jaren natuurlijk ook tot hoge kosten en onzekerheid geleid. Voor een beoordeling speelt ook hier de vraag wat de anti-monde is en hoe landen de financiële sector in dat geval zouden hebben moeten steunen. Het oude wisselkoersarrangement van vaste, maar aanpasbare wisselkoersen zou in de nasleep van de kredietcrisis vrijwel zeker kapot zijn gespeculeerd.

In een systeem van volledig flexibele, door de markt bepaalde wisselkoersen kan van kapospeculeren per definitie geen sprake zijn. Hoewel zo’n systeem zeker ook macro-economische voordelen kan hebben, zou het ten koste gaan van de voordelen van één munt voor de handel, waar het om begonnen was. Het exporterende Nederlandse bedrijfsleven hecht dan ook sterk aan de euro. Paradoxaal genoeg draagt de sterke export van Duitsland en Nederland aan de andere kant bij aan de macro-economische onevenwichtigheden die de stabiliteit in de eurozone ondermijnen.

Al met al is de balans zeer positief. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte voor verbetering is. Wel suggereren de cijfers dat verdere economische integratie nieuwe winst oplevert, terwijl ook de potentiële voordelen die de interne markt biedt, nog niet ten volle zijn benut. Darvas, Pisani-Ferry & Wolff (2013) komen tot de harde conclusie dat de lange termijn groeistrategie van Europa heeft gefaald en spreken van een ‘productivity holiday’ van de EU15 sinds 2007, vergeleken met de VS en Japan. De Strategische Agenda van de Europese Raad en de plannen van Juncker bevatten wederom allerlei voornemens, maar de ervaringen met de Lissabonagenda tonen aan dat papier geduldig is.

De EU zal zich verder bewust moeten zijn van de gevolgen van een veranderende buitenwereld, zoals de opkomst van landen als China en de recente spanningen rond Rusland en Oekraïne. Gros & Alcidi (2014) waarschuwen dat de instrumenten voor het buitenlands beleid van de EU zwakker worden omdat de EU in 2030 niet meer de grootste markt in de wereld zal zijn en ook niet meer de grootste handelspartner van veel landen, zoals nu het geval is.

De EU moet zich aanpassen aan een verandering van een grote, relatief gesloten economie naar een relatief kleinere en meer open economie. Het formuleren van een gemeenschappelijk buitenlands beleid zal volgens Gros & Alcidi ook moeilijker worden omdat de handel en financiële banden van EU-landen met opkomende economieën sterker zullen groeien dan de interne markt. De verschillende belangen die de EU-lidstaten hierbij hebben, zullen volgens deze auteurs de effectiviteit van de interne markt verkleinen.

Institutioneel heeft de gang van zaken rond de benoeming van de nieuwe Commissievoorzitter laten wzien dat de nationale regeringen en het Europees Parlement touwtrekken wie het voor het zeggen heeft. Met de Strategische Agenda probeert de Europese Raad ook nadrukkelijk de Commissie aan te sturen.

Voor wat betreft de wijze van samenwerken in Europa valt op dat de Nederlandse regering nogal hamert op subsidiariteit. Vanzelfspekend is het inderdaad niet nodig om ieder wissewasje Europees te regelen, maar dat neemt niet weg dat Nederland er belang bij heeft dat bepaalde grote grensverschrijdende vraagstukken Europees worden aangepakt en dat de Strategische Agenda en Juncker hier ook op voorsorteren, zoals in het geval van de energie-unie. Gevoegd bij het economische belang dat Nederland al heeft bij Europa, zou een wat minder gereserveerde houding daarom passend zijn.

Opmerkelijk in het verlengde hiervan is de scherpe kritiek die de Adviesraad Internationale Vraagsukken (AIV, 2014) heeft geuit op de Nederlandse politiek. De AIV vindt het “essentieel dat […] bewindslieden en volksvertegenwoordigers zich niet – zoals nu vaak het geval is – tegenover de Europese instellingen opstellen, maar in hun feitelijk gedrag en communicatie aan de burgers duidelijk maken dat ze zelf deelnemers aan het Europees stelsel van besluitvorming zijn en dus ook medeverantwoordelijkheid dragen voor genomen besluiten”.

13.

Stand van zaken

Invulling nieuwe Europese Commissie en andere Europese topfuncties

In mei 2014 zijn er verkiezingen voor het Europees parlement geweest. Het Nederlandse kabinet heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de winnende EP-kandidaat niet automatisch door de Europese Raad wordt voorgedragen als kandidaat voor het Commissievoorzitterschap.

Eind juni 2014 heeft de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid besloten de Luxemburgse christen-democraat Jean Claude Juncker voor te dragen als voorzitter van de Commissie. Hij was bij de verkiezingen de voorman van de Europese Volkspartij, die na de verkiezingen de grootste fractie is gebleven in het EP. Het Verenigd Koninkrijk en Hongarije waren tegen de voordracht. De Europese Raad zal te zijner tijd de procedure die heeft geleid tot de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie, evalueren.

Het Europees parlement heeft Juncker vervolgens op 15 juli 2014 gekozen tot voorzitter van de nieuwe Europese Commissie. Bij die gelegenheid heeft Juncker zijn beleidsvoornemens kenbaar gemaakt. Een dag later deed hij dit ook in gesprek met de Europese Raad. Volgens het Nederlandse kabinet vertonen de beleidsvoornemens van Juncker grote overeenstemming met de beleidsprioriteiten in de Strategische Agenda.

In de zomer van 2014 wordt gewerkt aan de verdere formering van de nieuwe Europese Commissie, waarbij ook wordt gelet op de benoeming van vrouwelijke eurocommissarissen. Medio juli verwachtte minister Timmermans dat de nieuwe Commissie per 1 november 2014 aantreedt. Voor verkleining van de Commissie op korte termijn bestaat geen draagvlak, omdat kleinere lidstaten bang zijn hun commissaris te verliezen.

De Europese Raad heeft de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, eind juni verzocht consultaties te starten over de invulling van de overige topfuncties (met name het voorzitterschap van de Europese Raad en de functie van Hoge Vertegenwoordiger). Tijdens een ingelaste Europese Raad op 16 juli 2014 heeft Van Rompuy geconstateerd dat er op dit moment nog onvoldoende overeenstemming bestaat onder de leden van de Europese Raad om tot besluitvorming over te kunnen gaan. Hij heeft daarom zijn consultaties voortgezet. De Europese Raad zou op 30 augustus 2014 bijeenkomen om opnieuw hierover te spreken. Op het moment van schrijven van deze factsheet moest deze Raad nog plaatsvinden.

14.

Strategische Agenda

De Europese Raad heeft op 27 juni 2014 de ‘Strategische Agenda voor de Unie in Tijden van Verandering’ aangenomen. Hiermee geeft de Europese Raad volgens de Nederlandse regering inhoud aan zijn rol als de instelling die krachtens artikel 15 van het EU-verdrag de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten bepaalt. De inhoud van de Strategische Agenda is eerder in deze factsheet samengevat.

Het kabinet vindt het van groot belang dat de hele nieuwe Europese Commissie zich committeert aan de Strategische Agenda. De conclusies van de Europese Raad van juni voorzien in toezicht door de Europese Raad op implementatie van de prioriteiten door middel van periodieke monitoring. Nederland is tevreden dat de Europese Raad heeft besloten regelmatig met de voorzitter van de Europese Commissie te beraadslagen over de implementatie van de Strategische Agenda.

Werkprogramma Europese Commissie

De nieuwe Europese Commissie zal haar programma voor de komende vijf jaren vastleggen in een werkprogramma, dat zowel door de Raad als door het Europees Parlement besproken zal worden. De Nederlandse regering dringt aan op aansluiting bij de in de Strategische Agenda vastgestelde prioriteiten en principes.

Tweede Kamer

De Tweede Kamer heeft in het voorjaar van 2014 de motie-Klein aangenomen. Deze motie verzoekt de regering zich er voor in te zetten dat de nieuwe Europese Commissie de pensioenstelsels en pensioenvoorzieningen van de individuele lidstaten ongemoeid laat.

Uitbreiding EU en euro

Litouwen treedt per 1 januari 2015 als 19e lidstaat toe tot de eurozone. Daarnaast heeft de Europese Raad eind juni 2014 het besluit van de Raad Algemene Zaken over het verlenen van kandidaat- lidmaatschapsstatus aan Albanië bekrachtigd.

EU-voorzitterschap

Italië is in de tweede helft van 2014 EU-voorzitter. Het Italiaanse Voorzitterschap wil nader kijken naar het functioneren van de Unie en heeft voorgesteld een open discussie in volgende bijeenkomsten van de Raad Algemene Zaken te voeren over de werking van de instellingen, het functioneren/verdieping van de Economische Monetaire Unie en de vraag in hoeverre het Verdrag van Lissabon nog ruimte biedt voor institutionele verbeteringen. Volgens minister Timmermans zou het Voorzitterschap tijdens de Raad Algemene zaken van december 2014 een rapport kunnen presenteren.

Italië heeft toegezegd tijdens de informele Raad Algemene Zaken van eind augustus 2014 een aantal opties aan lidstaten voor te leggen om de discussie te sturen. De intentie is dat een helder mandaat kan worden verleend aan een speciaal op te richten projectgroep (‘Friends of the Presidency’) die de thematische besprekingen in de Raad zal voorbereiden.

Nederland is in de eerste helft van 2016 EU-voorzitter.

Beleidskader Klimaat & Energie 2030

De Europese Raad heeft in maart 2014 besloten dat uiterlijk op de Europese Raad van oktober 2014 besluitvorming over het Beleidskader Klimaat & Energie 2030 moet plaatsvinden.

15.

Mijlpalen

1947/1948

Als de Amerikanen zien dat de Russen de landen in Oost-Europa na de Tweede Wereldoorlog een communistische dictatuur opleggen, worden ze bang dat de landen in West-Europa stuk voor stuk hetzelfde zal overkomen. De VS zou dan min of meer alleen komen te staan in de kapitalistische wereld. In mei 1947 ontvouwt de VS daarom een plan voor economische hulp aan landen in Europa, het zgn. Marshallplan. De Amerikaanse president Truman ondertekent dit plan op 3 april 1948.

1949

Tien Europese landen, de VS en Canada richten op 4 april 1949 de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) op.

1951

De VS stelt als voorwaarde voor het verstrekken van Marshallhulp dat de Europese landen meer gaan samenwerken. België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland ondertekenen op 18 april 1951 het Verdrag tot oprichting van een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS). Het verdrag treedt op 10 augustus 1952 in werking. Met name Frankrijk wil met het verdrag voorkomen dat Duitsland weer op eigen houtje een oorlogsindustrie kan opbouwen waar de andere landen niet tegenop kunnen.

1955

De Bondsrepubliek Duitsland treedt in mei toe tot de NAVO en de Sovjet Unie richt met andere communistische landen in Oost-Europa het Warschaupact op.

1957

Verdrag van Rome. De West-Europese samenwerking wordt uitgebreid naar andere economische terreinen als de zes EGKS-landen op 25 maart 1957 in Rome de Verdragen tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) ondertekenen. Het EEG-verdrag markeert het begin van de vorming van een gemeenschappelijke Europese markt zoals we die tegenwoordig kennen.

1965

België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland ondertekenen op 8 april 1965 het Fusieverdrag van de Europese Gemeenschappen, dat in 1967 in werking zal treden. De EGKS, de EEG en Euratom worden hierdoor samen de Europese Gemeenschap (EG).

1973

Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken treden toe tot de EG.

1981

Griekenland treedt toe tot de EG.

1985

  • • 
    In maart 1985 komt de nieuwe Sovjet-leider Michaïl Gorbatsjov aan de macht. Hij kiest in de loop van de jaren '80 voor politieke hervormingen ('glasnost') en wil maatschappelijke vernieuwingen ('perestrojka'). Economische vernieuwingen in de Sovjet Unie komen echter niet goed van de grond, maar intussen broeien in Oost-Europa veel vergaander politieke veranderingen.
  • • 
    Een witboek van de Europese Commissie stelt 300 maatregelen voor om de handelsbelemmeringen binnen de EG te verminderen.
  • • 
    In december 1985 bereiken de EG-leiders overeenstemming over een aanpassing van het Verdrag van Rome via de Europese Akte, die in 1986 zal worden ondertekend en in juli 1987 in werking treedt. Dit doorbreekt de zgn. 'eurosclerose', de stagnatie in de Europese samenwerking die in de eerste helft van de jaren '80 is ontstaan. De Europese Akte, met als drijvende kracht Jacques Delors, zet een programma in werking dat eind 1992 moet leiden tot een forse stap in de totstandkoming van één Europese markt. Op papier wordt daar al langer naar gestreefd, maar in de praktijk bestaan in de jaren '80 nog veel handelsbelemmeringen tussen de EG-lidstaten. Onder invloed van de European Round Table of Industrialists, een belangenorganisatie van grote Europese multinationals, blaast de politiek de Europese samenwerking nieuw leven in.

1986

Portugal en Spanje treden toe tot EG

1989

Val van de Berlijnse Muur, de fysieke scheiding tussen Oost- en West-Berlijn die de Duitse Democratische Republiek DDR) in augustus 1961 had opgericht. De bevolking in landen als Polen, Tsjechoslowakije en Hongarije durft in 1989 in toenemende mate om vrijheid te vragen. Sovjet-leider Gorbatsjov grijpt in tegenstelling tot zijn voorgangers niet met harde hand in. In november 1989 valt toch nog onverwacht de Berlijnse Muur. Nog geen jaar later zijn Oost- en West-Duitsland herenigd. Met vallen en opstaan moeten de voormalige Oostbloklanden nu een markteconomie opbouwen. Uiteindelijk leidt dit ongeveer 15 jaar later tot uitbreiding van de Europese Unie met een groot aantal landen in Oost-Europa. Hierdoor zal een Europese markt van ongeveer een half miljard inwoners ontstaan.

1990

Hereniging Oost- en West-Duitsland. De voormalige Duitse Democratische Republiek (Oost-Duitsland) wordt in oktober 1990 de facto onderdeel van de Bondsrepubliek, die is aangesloten bij de EG en de NAVO.

1991

  • • 
    Medio 1991 wordt het Warschaupact ontbonden. In december is ook het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in onafhankelijke staten, waaronder Rusland en Oekraïne, formeel een feit.
  • • 
    In december bereiken de EG-landen overeenstemming over het Verdrag van Maastricht . Het verdrag zal in november 1993 in werking treden, waarmee de EG verandert in de Europese Unie (EU), bestaande uit een Economische en Monetaire Unie (EMU) en een Europese Politieke Unie, en drie pijlers: een economische (EEG, EGKS, Euratom), buitenlands en veiligheidsbeleid, en justitieel en veiligheidsbeleid.

1992

EG-landen ondertekenen in februari het verdrag van Maastricht, dat de basis legt voor de Economische en Monetaire Unie en de euro.

1995

Finland, Oostenrijk en Zweden treden toe tot de EU.

1997

  • • 
    De Europese Raad bereikt in juni overeenstemming over het Verdrag van Amsterdam, dat op 2 oktober 1997 wordt ondertekend en op 1 mei 1999 in werking zal treden. Het verdrag maakt de weg vrij voor de start van het uitbreidingsproces van de Europese Unie.
  • • 
    Nadat eind 1996 al politieke overeenstemming is bereikt, maakt de Europese Raad in 1997 formele afspraken over begrotingsdiscipline in het Stabiliteits- en Groeipact.

1999

De voormalige Oostbloklanden Hongarije, Polen en Tsjechië treden toe tot de NAVO.

2000

Europese Raad stelt in maart in Lissabon de zgn. 'Lissabonstrategie' vast. De Lissabonstrategie was de langetermijnstrategie die de Europese Unie in 2010 de sterkste economie van de wereld had moeten maken. De doelen van de Lissabonstrategie zijn niet behaald. De opvolger van de Lissabonstrategie is de Europa 2020-strategie.

2001

Ook Griekenland treedt toe tot de euro.

2004

  • • 
    In mei treden tien nieuwe lidstaten (Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Cyprus en Malta) toe tot de EU, waardoor het aantal EU-landen stijgt van 15 naar 25. De benodigde institutionele hervormingen zijn mogelijk gemaakt door het Verdrag van Nice, dat op 1 februari 2003 in werking is getreden.
  • • 
    In 2004 treden ook de voormalige Oostbloklanden Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Roemenië, Slowakije en Slovenië toe tot de NAVO.

2006

Het Europees Parlement neemt in november de Dienstenrichtlijn aan.

2007

  • • 
    Bulgarije en Roemenië treden toe tot de EU.
  • • 
    In december 2007 ondertekenen de EU-lidstaten het Verdrag van Lissabon , dat op 1 december 2009 in werking treedt. Dit verdrag voert een aantal hervormingen door om de Europese Unie democratischer en beter bestuurbaar te maken nadat in 2004 en 2007 twaalf nieuwe landen lid zijn geworden van de EU. Met het in werking treden van het Verdrag van Lissabon is het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) vervangen door het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). De voornaamste vernieuwingen hiervan zijn dat het GVDB zich dient te richten op een geleidelijk tot stand brengen van een gemeenschappelijke Europese defensie.

September 2008

Als de Amerikaanse investeringsbank Lehman Brothers omvalt, verspreidt de kredietcrisis zich. Ook Nederland moet diverse financiële instellingen (w.o. Fortis/ABN-AMRO, ING) te hulp schieten om te voorkomen dat ze omvallen

2009

  • • 
    Albanië en Kroatië treden toe tot de NAVO Frankrijk wordt weer volledig (ook militair) lid, nadat het sinds 1966 alleen politiek lid was geweest.
  • • 
    In oktober 2009 onthult de Griekse minister van Financiën dat zijn voorgangers stelselmatig veel te rooskleurige cijfers over het Griekse begrotingstekort hebben gepresenteerd. Dit vormt het begin van de eurocrisis.

2010

De Europese Raad stelt in juni 2010 de EU 2020-strategie vast. Dit is de langetermijnstrategie van de Europese Unie voor een sterke en duurzame economie met veel werkgelegenheid. Deze strategie moet ervoor zorgen dat de Europese economie zich ontwikkelt tot een zeer concurrerende, sociale en groene markteconomie en bouwt voort op de Lissabonstrategie.

2011

  • • 
    In juni 2011 wordt het Europees Semester ingesteld. Dit vormt het kader voor de afstemming van het economisch beleid van de lidstaten van de Europese Unie. Met het semester kan de EU de economische ontwikkelingen in de lidstaten scherper in de gaten houden om economische problemen in een lidstaat in de toekomst te voorkomen.
  • • 
    Het Six Pack wordt in december van kracht. Dit pakket aan wetgevingsvoorstellen bundelt de Europese begrotinsregels en het toezicht op macro-economische onevenwichtigheden, en moet het Groei- en stabiliteitspact versterken.

2012

Op 5 juni brengt de voorzitter van de Europese Raad, Van Rompuy, een bezoek aan Nederland. Hierbij komt het tot een aanvaring met premier Rutte. Volgens Rutte was het kabinet er tegen het pad op te gaan richting een transfer-Unie met bijbehorende instrumenten en is deze boodschap “in stevige termen aan de heer Van Rompuy meegedeeld tijdens de ontmoeting in het Catshuis”. In april 2014 suggereerde de Volkskrant dat Rutte zou hebben gedreigd dat Nederland de eurozone zou verlaten, maar Rutte zelf ontkent dit.

2013

  • • 
    Het Verdrag voor Stabiliteit, coördinatie en governance in de EMU (begrotingspact/fiscal compact) treedt in januari werking.
  • • 
    In juli treedt Kroatië toe tot de EU.
  • • 
    De Ecofin Raad bereikt op 28 december een akkoord over het voorstel van de Europese Commissie voor de oprichting van een Europees resolutiemechanisme (Single Resolution Mechanism, SRM) dat samen met het Europese toezichtmechanisme (Single Supervisory Mechanism, SSM) onderdeel uitmaakt van de bankenunie.

16.

Bronnen

  • Adviesraad Internationale Vraagstukken, Naar een gedragen Europese samenwerking; Werken aan vertrouwen, No. 88, april 2014.
  • Harald Badinger & Fritz Breuss, The Quantitative Effects of European Post-war Economic Integration, 2011. In: M. Jovanovic (ed.), International Handbook on the Economics of Integration, London: Palgrave.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Kabinetsappreciatie Europese Verkiezingsuitslag, 28 mei 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Kabinetsreactie democratische legitimiteit EU, 13 juni 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Kabinetsreactie op het onderzoek van Capital Economics naar de economische gevolgen van het uittreden van Nederland uit de Europese Unie, 24 maart 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Schriftelijk overleg Europese Raad van 16 juli 2014, 15 juli 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken van 13 mei 2014, 9 mei 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Staat van de Europese Unie 2014, Kamerstuk 33877, nr. 1, 19 februari 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Verslag Europese Raad van 16 juli 2014, 17 juli 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Verslag van de Europese Raad d.d. 26 en 27 juni 2014, 30 juni 2014.
  • Brief van de minister van Buitenlandse Zaken, Verslag Raad Algemene Zaken van 23 juli 2014, 30 juli 2014.
  • Brief van de minister van Financiën, Aanbieding van een bundeling van onderzoeken naar de gevolgen van het uiteenvallen van de eurozone zoals toegezegd tijdens het algemene overleg d.d. 16 november 2011, Kamerstuk 21501-20, nr. 587, 7 december 2011.
  • Brief van de minister van Financiën, Kabinetsreactie op The Netherlands & The Euro van Lombard Street, Kamerstuk 21501-20, nr. 673, 21 augustus 2012.
  • Nauro F. Campos, Fabrizio Coricelli & Luigi Moretti (2014a), How much do countries benefit from membership in the European Union?, 9 April 2014, http://www.voxeu.org/article/how-poorer-nations-benefit-eu-membership
  • Nauro F. Campos, Fabrizio Coricelli &, Luigi Moretti (2014b), The eye, the needle and the camel: Rich countries can benefit from EU membership, 5 April 2014, http://www.voxeu.org/article/how-rich-nations-benefit-eu-membership
  • Centraal Planbureau, Europa in crisis, 2011.
  • Centraal Planbureau, Second opinion van het rapport ‘Nederland en de euro’ van Lombard Street Research; Uitgevoerd op verzoek van de Vaste Kamercommissie Financiën, CPB Notitie, 18 april 2012.
  • Centraal Planbureau, Toelichting CPB-onderzoek opbrengsten introductie euro, CPB Notitie, 21 mei 2014.
  • Justin Chaloner, Andrew Evans & Mark Pragnell, NExit; Assessing the economic impact of the Netherlands leaving the European Union, Capital Economics (in opdracht van de Partij voor de Vrijheid), 6 February 2014.
  • Zsolt Darvas, Jean Pisani-Ferry & Guntram Wolff, Europe’s growth problem (and what to do about it), Bruegel Policy Brief, 2013/03, April 2013.
  • Joseph Dunne, Mapping the cost of non-Europe, 2014-19, European Added Value Unit, European Parliamentary Research Service, European Parliament, Second edition: July2014.
  • Europese Raad, Conclusies 26/27 juni 2014, EUCO 79/14, Brussel, 27 juni 2014.
  • Daniel Gros & Cinzia Alcidi, The global economy in 2030; Trends and strategies for Europe, Centre for European Policy Studies (CEPS), Brussels, 2014.
  • Jean-Claude Juncker, Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering, 15 juli 2014.
  • Lombard Street Research, Nederland en de euro; Vertaling rapport Lombard Street Research (korte versie), Partij voor de Vrijheid, 5 maart 2012.
  • Motie van het lid Klein over ongemoeid laten van de pensioenstelsel en –regelingen van de individuele lidstaten, Kamerstuk 21501-20, nr. 876, 27 mei 2014.
  • Cees Oudshoorn, Grenzeloos groeien; Verdienen met een ondernemende samenleving, 2014.
  • Bas Straathof, Gert-Jan Linders, Arjan Lejour & Jan Möhlmann, The Internal Market and the Dutch Economy; Implications for trade and economic growth, CPB Document, No. 168, September 2008.
  • Verslag van een notaoverleg, gehouden op 31 maart 2014, over de Staat van de Europese Unie 2014, Kamerstuk 33877, nr. 17, 8 april 2014.
  • Stefan Vetter, The Single European Market 20 years on; Achievements, unfulfilled expectations & further potential, Deutsche Bank, DB Research, October 31, 2013.
  • VNO-NCW, MKB-Nederland & LTO Nederland, Nederland leeft van Europa, augustus 2012.

17.

Parlementaire dossiers

21501-01: Interne Marktraad

21501-02: Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken

21501-07: Raad voor Economische en Financiële Zaken

21501-20: Europese Raad

33877: Staat van de Europese Unie 2014

18.

Hoofdrolspelers

Internationaal

Europese Unie (EU)

Jean-Claude Juncker (nieuwe voorzitter Europese Commissie)

José Barroso (vertrekkende voorzitter Europese Commissie)

Michel Barnier (eurocommissaris voor Interne markt en diensten)

Herman Van Rompuy (voorzitter Europese Raad)

Catherine Ashton (Hoge Vertegenwoordiger van Buitenlands en Veiligheidsbeleid)

Martin Schulz (voorzitter Europees Parlement)

Europese Centrale Bank (ECB)

Mario Draghi (president sinds 1 november 2011)

Kabinet-Rutte II

Minister Timmermans (Buitenlandse Zaken)

Minister Dijsselbloem (Financiën, voorzitter eurogroep)

Externe deskundigen

Univ.Prof.Dr. Harald Badinger (Head of the Institute for International Economics, Wirtschaftsuniversität Wien)

Harald Badinger & Fritz Breuss, The Quantitative Effects of European Post-war Economic Integration, 2011. In: M. Jovanovic (ed.), International Handbook on the Economics of Integration, London: Palgrave.

Nauro F. Campos (Professor of Economics and Finance, Brunel University, London, UK), Fabrizio Coricelli (Associate Chair, Professor Université Paris) & Luigi Moretti (Senior Research Fellow, Department of Economics and Management, University of Padova)

How much do countries benefit from membership in the European Union?, 9 April 2014

The eye, the needle and the camel: Rich countries can benefit from EU membership, 5 April 2014

Zsolt Darvas (senior fellow, Bruegel, Brussels European and Global Economic Laboratory), Jean Pisani-Ferry (Commissioner-General, French Prime Minister’s Policy Planning Staff), & Guntram B. Wolff (director, Bruegel)

Europe’s growth problem (and what to do about it), Bruegel Policy Brief, 2013/03, April 2013,

Daniel Gros (Director, Centre for European Policy Studies) & Cinzia Alcidi (Head of Economic Policy Unit, and LUISS Research Fellow, Centre for European Policy Studies)

The global economy in 2030; Trends and strategies for Europe, Centre for European Policy Studies (CEPS), Brussels, 2014,

Jacques Pelkmans (Senior Research Fellow, Centre for European Policy Studies)

The Case for ‘More Single Market’, CEPS Policy Briefs, 11 February 2011

André Sapir (senior fellow, Bruegel) & Guntram B. Wolff:

The great transformation: Memo to the incoming EU Presidents, 3rd July 2014,

Bas Straathof (Programmaleider Sector 4 Marktordening, CPB), dr. Gert-Jan M. Linders (Assistant Professor, VU, Amsterdam), Arjan Lejour (Programmaleider Sector 1 Publieke financiën, CPB) & Jan Möhlmann:

The Internal Market and the Dutch Economy; Implications for trade and economic growth, CPB Document, No. 168, September 2008

Stefan Vetter (Team Wirtschafts- und Europapolitik, Deutsche Bank):

The Single European Market 20 years on; Achievements, unfulfilled expectations & further potential, Deutsche Bank, DB Research, October 31, 2013