Waarom ik de eed of belofte wel afleg

Ronald van Raak, Tweede Kamerlid voor de SP

De inhuldiging bevestigt vooral de macht van het parlement

Voor de inhuldiging van de koning gelden strenge kledingvoorschriften, maar veel Kamerleden zullen zich daar niet aan houden. Het programma kent veel feestelijkheden, maar verschillende Kamerleden zullen daar niet aan deelnemen. Kamerleden moeten een eed afleggen, maar een aantal zal dat niet doen. De organisatoren van de inhuldiging kunnen eisen stellen aan de koning, aan de ministers en aan de andere gasten, maar niet aan de Eerste en Tweede Kamerleden.

De verhoudingen tussen koning, ministers en parlement zijn vastgelegd in de Grondwet. De eedaflegging op 30 april heeft vooral een symbolische waarde. Over de betekenis van deze rite beslissen de Kamerleden zelf. En zoals dat hoort in een parlement, doen zij dat verschillend. Sommige Kamerleden zien hier weinig waarde in en zullen niet bij de inhuldiging aanwezig zijn. Andere Kamerleden zijn wel bij het ritueel aanwezig, maar nemen er niet aan deel en leggen de eed niet af. Ik ben bij de inhuldiging aanwezig én leg de eed af.

In mijn interpretatie van het ritueel legt de koning een eed af op de Grondwet, waarin de rechten en plichten van het staatshoofd zijn vastgelegd. Daarna leggen de Kamerleden de eed af op de Grondwet, die door de Eerste en Tweede Kamer wordt vastgesteld. Daarmee bevestigen wij het constitutionele karakter van onze monarchie. De koning wordt niet gezalfd, ontvangt niet de zegen van God, maar van het parlement, dat uiteindelijk het doen en laten van het staatshoofd bepaald. Andere Kamerleden hebben een andere interpretatie van dit ritueel. Dat kunnen zij zonder problemen doen. Daarmee bevestigt de inhuldiging op 30 april vooral de macht van het parlement.