Controversiële beslissingen in demissionaire tijden

Wat controversieel is, bepaalt uiteindelijk de Tweede Kamer zelf. Staatsrechtkenner Wytze van der Woude (MI Maastricht) legt uit waarom Geert Wilders het bij het verkeerde eind heeft. 'Het idee dat de Kamer aan de vooravond van verkiezingen niet zou mogen stemmen over ingewikkelde kwesties, berust op de fundamentele misvatting dat na de val van het kabinet ook de Kamer demissionair zou zijn geworden.'

Sinds het begin van 2002 is het Nederlandse kabinet – uiteraard in wisselende samenstellingen – gedurende een periode van bijna 690 dagen demissionair geweest. Dat betekent dat leden van Nederlandse kabinetten in ruim tien jaar ongeveer achttien procent van de tijd verkeerden in een situatie dat zij reeds hun ontslag hadden aangeboden, maar dit ontslag door de Koningin aangehouden werd.

De staatsrechtelijke hoofdreden voor het aanhouden van dit ontslag is gelegen in de omstandigheid dat de regering bestaat uit de Koning en de ministers. De Koning is echter onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk (aldus art. 42 Grondwet). Dit betekent dat op elk gegeven moment ministers aangesteld moeten zijn die de verantwoordelijkheid voor de Koning, maar ook voor het landsbestuur kunnen dragen. Dat moet ook wel. Zoals hierboven geïllustreerd, geldt in Nederland immers dat u op een willekeurige dag een kans van bijna één vijfde loopt dat u zich bevindt in een land met een demissionaire regering. Omdat de samenleving ook gewoon doorgaat, is het ondenkbaar dat de regering gedurende één vijfde van de tijd alle luiken dichtdoet.

Aan de andere kant is het voor deze ministers geen ‘business as usual’. De verklaring daarvoor is gelegen in de legitimatie van de regering. Hoewel de regering in Nederland niet wordt gekozen en er dus geen directe democratische legitimatie bestaat, is er sinds de ontwikkeling van de vertrouwensregel in de negentiende eeuw wel degelijk een indirecte democratische legitimatie ontstaan: de regering mag slechts aanblijven zolang het wel democratisch gelegitimeerde parlement niet het vertrouwen in haar opzegt. De introductie van deze vertrouwensregel heeft er bovendien voor gezorgd dat kabinetten niet wachten op een eventueel wantrouwensoordeel, maar dat zij deze indirecte democratische legitimatie zelf op voorhand organiseren door middel van het proces van kabinetsformatie.

Als de coalitie (of de gedoogconstructie) omvalt, vervalt een noodzakelijke schakel in de democratische verbinding tussen het kabinet en de kiezer. Ministers moeten dan misschien omwille van de ministeriële verantwoordelijkheid wel aanblijven, maar zij worden hierdoor wel geacht terughoudend met hun bevoegdheden om te springen. Tegen die achtergrond moeten controversiële beslissingen zoveel mogelijk worden vermeden. De vraag is uiteraard wel: wanneer is een beslissing controversieel en misschien wel belangrijker: wie bepaalt dat?

Omdat het hier vooral gaat om de democratische verbinding tussen de kiezer en de beslissingen die het kabinet neemt (of voorbereidt), ligt het – anders dan het duo Wilders/Moszkowitcz lijkt te denken – niet voor de hand deze beslissing in handen te leggen van de rechter. Niet omdat rechters dat niet is toevertrouwd, maar wel omdat er een andere institutie voorhanden is die de democratische verbinding met de kiezer niet verloren heeft: het parlement.

Het idee dat de Kamer aan de vooravond van verkiezingen niet zou mogen stemmen over ingewikkelde kwesties (om deze “over de verkiezingen heen te tillen”), berust op de fundamentele misvatting dat na de val van het kabinet ook de Kamer demissionair zou zijn geworden. De Kamer verliest haar mandaat echter geenszins door de val van een kabinet. Voor de Kamer blijft het gegeven kiezersmandaat immers geldig totdat een nieuwe verkiezingsuitslag een feit is. Elke alternatieve benadering zou het voor elk parlement onmogelijk maken in de periode vóór verkiezingen een betekenisvolle bijdrage te leveren aan het landsbestuur en de wetgeving en moet dus worden verworpen.

Met andere woorden: controversieel zijn die aangelegenheden, die door de Kamer als zodanig worden bestempeld. Als de Kamer het ESM niet controversieel vindt, dan hebben individuele leden zich daarbij neer te leggen.

Maastricht, mei 2012