Overweeg vragenrecht voor Europarlementariërs

Het debat in de Tweede Kamer over de Staat van de Europese Unie haalde zowaar het nieuws. Radio 1 zond vrijdagochtend 10 februari een fragment uit van een venijnige woordenwisseling tussen Europarlementariër Thijs Berman (PvdA) en Louis Bontes (PVV). De aanleiding was niet het rapport van het kabinet, maar de lancering van de website waar mensen klachten kunnen melden die zijn veroorzaakt door Midden- en Oost-Europeanen. Berman verweet minister-president Rutte dat hij geen oordeel over de website had uitgesproken. De premier behoorde de ‘essentiële waarden van de samenleving’ te verdedigen op het moment dat die ‘fundamenteel’ worden aangevallen. Bontes constateerde dat Berman ‘schandalige beledigingen’ had geuit en een politieke mening had verkondigd. ‘De PVV zal zich er sterk voor maken om te voorkomen dat lieden die zich niet weten te gedragen in een ander parlement, zoals de heer Berman, hier nog één voet over de vloer zetten in een formeel debat.’

De opmerking van Bontes raakt een interessant punt, namelijk het spreekrecht van Europees Parlementsleden in de Tweede Kamer. Dit recht is in 2000 ingesteld om de communicatie en daarmee de samenwerking tussen Europarlementariërs en Kamerleden te bevorderen. Behalve in het debat over de Staat van de Europese Unie kunnen zij er ook In de vergaderingen van de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken gebruik van maken. Direct nadat het spreekrecht van kracht was geworden, werd het ook daadwerkelijk benut. Maar al snel lieten de Europarlementariërs zich niet meer in de commissievergaderingen zien. Een van de redenen hiervoor waren de beperkingen aan het spreekrecht: de Europees Parlementsleden mogen geen rechtstreekse vragen aan de ministers stellen, geen moties indienen en ze mogen niet worden geïnterrumpeerd of zelf interrumperen. Tegenwoordig zijn interrupties wel toegestaan zolang feitelijkheden worden uitgewisseld. Een andere belangrijke reden voor het afhaken van de Europarlementariërs lag in de praktische moeilijkheid om vergaderingen in Brussel en Den Haag te combineren.

De samenwerking tussen leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement heeft inmiddels een veel sterkere impuls gekregen door de in het Verdrag van Lissabon vastgelegde subsidiariteitstoets en het in de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon opgenomen behandelvoorbehoud. Deze instrumenten stimuleren Tweede Kamerleden zich intensiever met Europese besluitvorming bezig te houden. De zogeheten EU-staf van de Tweede Kamer speelt hierbij een belangrijke faciliterende rol (zie het rapport ‘Bovenop Europa’). Het belang van het spreekrecht om samenwerking te bevorderen is  onder de huidige omstandigheden dus een stuk kleiner. Toch zou het geen kwaad kunnen een uitbreiding van de bevoegdheden voor Europees Parlementsleden te overwegen.

De besluitvorming in de Europese Unie kenmerkt zich door het zogeheten ‘democratische gat’: ministers maken deel uit van de Europese Raad en doordat vergaderingen in die Raad grotendeels besloten zijn is het moeilijk het handelen van de ministers te controleren. Kamerleden kunnen ministers vooraf instructies geven en achteraf ter verantwoording roepen, maar ze zijn voor hun informatie van diezelfde ministers afhankelijk. Het Europees Parlement heeft geen controlefunctie ten opzichte van de Raad, maar onderhandelt daar in het Europese wetgevingsproces wel mee. De Europees Parlementsleden beschikken daardoor over informatie die op nationaal niveau waardevol kan zijn. Door hen in de Tweede Kamer het recht te geven op het stellen van vragen, kunnen zij de controlefunctie van het parlement versterken. Vermoedelijk maken zij graag van het vragenrecht gebruik, mede omdat zij zich dan meer in de nationale politiek kunnen laten zien. Een bekende klacht van Europarlementariërs is dat de journalistieke en publieke aandacht zich naar verhouding erg sterk op ‘Den Haag’ en erg weinig op ‘Brussel’ richt. Deze klacht is overigens ook hoorbaar op het Binnenhof: Tweede Kamerleden worden te veel in de hectiek van de media-aandacht meegezogen en krijgen te weinig kans om besluiten gedegen voor te bereiden, zoals in het Europees Parlement wél gebeurt.

In de Staat van de Europese Unie werd het spreekrecht benut door de Europees Parlementsleden van de VVD (Hans van Baalen), de PvdA (Thijs Berman), het CDA (Wim van de Camp), D66 (Gerben-Jan Gerbrandy), GroenLinks (Judith Sargentini) en ChristenUnie/SGP (Bastiaan Belder). De PVV en de SP maakten van het spreekrecht geen gebruik. Het kan zijn dat beide partijen op deze manier hun afkeer van of sterke twijfels over ‘Europa’ kenbaar wilden maken. Het kan ook een aanwijzing zijn dat beide partijen aan hun afwijzende of sceptische opvattingen over de EU de consequentie verbinden dat ze in de praktijk weinig met ‘Brussel’ doen. Dit zou opmerkelijk zijn, aangezien Tweede Kamerfracties die samenwerking met hun partijgenoten in het Europees Parlement een lage prioriteit geven, strategische kansen laten liggen.

Edwin van Rooyen, onderzoeker bij het Montesquieu-Instituut

Lees verder:

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 12 d.d. 27 februari 2012.