'Parlementaire immuniteit niet absoluut'

Parlementariërs mogen binnen het parlement alles zeggen. Maar er buiten bestaat geen absolute immuniteit.

Dat was een breed gedragen conclusie van een conferentie die in Montesquieu Instituut eind mei organiseerde over parlementaire immuniteit binnen en buiten Neerland.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens aanvaardt in principe de noodzaak van parlementaire immuniteit voor de democratische rechtsstaat, maar het is in de rechtspraak in toenemende mate een proportionaliteitstest gaan toepassen: hoe verder het door de immuniteit beschermde feit verwijderd is van de 'kerntaken' van het parlement, hoe hogere eisen stelt het hof aan de rechtvaardiging van de immuniteit. Het resultaat is dat een absolute immuniteit eigenlijk nauwelijks verenigbaar is met het EVRM, behalve voor de uitingsvrijheid binnen het parlement zelf.

Op maandag 23 mei organiseerde het Montesquieu Instituut Maastricht een internationale workshop over parlementaire onschendbaarheid. Experts uit Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zetten een dag lang hun tanden in dit weerbarstige onderwerp.

Parlementaire onschenbaarheid is net zo wijdverspreid als parlementen zelf. Vrijwel elke staat ter wereld, die een parlement heeft, heeft op de één of andere manier voorzien in de bescherming van diens parlementariërs. Immers, parlementaire werkzaamheden kunnen slechts goed worden uitgeoefend als parlementariërs niet hoeven te vrezen voor represailles ten aanzien van de meningen die zij uiten en de stemmen die zij uitbrengen.

Veel Europese landen bieden hun parlementariërs een betrekkelijk ruime immuniteit. Dit betreft in ieder geval een volledige uitingsvrijheid in het parlement, maar dit kan (in wisselende mate) ook bepaalde privileges buiten het parlement en zelfs buiten de parlementaire werkzaamheden betreffen. Andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, beperken de onschendbaarheid tot de uitingsvrijheid in het parlement. Dit Britse model wordt voornamelijk gevolgd in landen met postkoloniale banden met “the mother of all parliaments”.

Opvallend genoeg kent ook Nederland een zeer beperkte parlementaire onschendbaarheid. Hier kan Geert Wilders worden vervolgd voor opmerkingen die hij buiten het parlement heeft gemaakt. Bovendien kan elk Kamerlid in Nederland zonder meer worden gearresteerd, als hij wordt verdacht van een misdrijf. In de meeste andere landen, zou het parlement hiervoor eerst goedkeuring moeten geven.

De vraag dringt zich dus op hoeveel bescherming nog redelijk is. Zou de onschendbaarheid verder moeten reiken dan alleen de uitingsvrijheid in het parlement? Zijn bijdragen van Kamerleden aan politieke debatten in (bijvoorbeeld) de media niet minstens net zo belangrijk? Zou een Kamerlid bovendien ook niet enige bescherming tegen arrestatie en vervolging moeten genieten buiten de politieke sfeer?

Het vinden van antwoorden op deze vragen bleek gecompliceerd. De workshop liet zien dat de vorm van parlementaire onschendbaarheid die een staat kiest, nauw verband houdt met de parlementaire geschiedenis en politieke cultuur van die staat. Het is daardoor onmogelijk het systeem uit het ene land zomaar te ‘transplanteren’ in het andere.

Bovendien, welk systeem een land ook kiest, er rijzen altijd nieuwe vragen: kunnen vanuit de optiek van mensenrechten (discriminatieverboden, privacy) bepaalde barrières worden opgeworpen? Hoe zit het met het beginsel van ‘gelijkheid voor de wet’? De jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens accepteert in beginsel de noodzaak van onschendbaarheid, maar acht zich wel bevoegd te beoordelen of de toepassing van deze onschendbaarheid boven rechten van anderen nog wel proportioneel is.

Eenzelfde afweging wordt in veel landen gemaakt, daar waar wordt onderkend dat uitgebreide onschendbaarheid het beginsel van ‘gelijkheid voor de wet’ schendt. De veelheid aan verschillende uitkomsten van deze afweging lijken moeilijk met elkaar te verenigen.

Toch is dat deels wel wenselijk. Voor Europarlementariërs geldt nu namelijk de opmerkelijke situatie dat zij – wanneer zij zich in hun thuisland bevinden – aan hetzelfde onschendbaarheidsregime zijn onderworpen als de parlementariërs van hun eigen lidstaat, terwijl zij in het buitenland vaak een veel bredere onschendbaarheid genieten. Dat is ongelijke behandeling van gelijke gevallen.

Sacha Hardt, mei 2011