Over knevelarij en de vervolging van andere ambtsmisdrijven

maandag 25 mei 2020, 13:00, analyse van Dr. Anne Bos

Dinsdag 19 mei ontving de Kamer een brief van de staatssecretarissen van Financiën naar aanleiding van de vraag of de Belastingdienst zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ambtsmisdrijven bij onderzoeken bij burgers naar fraude met toeslagen. Tevens leefde in de Kamer de vraag of het ministerie niet tot het doen van aangifte verplicht was, gelet op artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering. Na het raadplegen van een externe deskundige heeft het ministerie besloten aangifte te doen tegen de Belastingdienst. Het Openbaar Ministerie gaat onderzoeken of de dienst strafrechtelijk te vervolgen is voor ‘knevelarij’ (het bewust onrechtmatig opeisen van een betaling door een ambtenaar) en ‘beroepsmatige discriminatie’.

Er is in het nabije verleden een aantal maal gesproken over strafrechtelijke vervolging van ambtenaren of ministers, maar de zaken werden dikwijls geseponeerd of niet eens in behandeling genomen. Het is bij mijn weten niet voorgekomen dat een groep ambtenaren of een dienst van overheidswege is vervolgd, dus echt vergelijkbare gevallen ontbreken. In enkele geruchtmakende zaken uit het verleden is wel tot strafrechtelijke vervolging van individuele ambtenaren overgegaan. Ook is in enkele gevallen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid een bewindspersoon te vervolgen. Hieronder licht ik enkele kwesties uit de parlementaire geschiedenis.

De ABP-affaire

Het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, een bedrijfstakpensioenfonds voor overheid onderwijs, was tot 1996 in handen van de overheid en viel onder het ministerie van Binnenlandse Zaken. Directeur beleggingen van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds Ed Masson raakte begin jaren tachtig in opspraak door beschuldigingen van fraude. Hij zou, via zijn zakenvriend Sjaak van Zon, giften hebben bedongen van tal van bouwbedrijven. Behalve het ontvangen van miljoenen steekpenningen zouden de twee zich ook schuldig hebben gemaakt aan andere frauduleuze zaken. Naast de beschuldiging van corruptie werd Masson verweten zijn ambtsplicht te hebben verzaakt door informatie voor de Centrale Beleggingsraad achter te houden. Na in 1983 te zijn geschorst werd hij bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in september 1987 oneervol ontslagen. Na jaren van juridisch touwtrekken werd Masson, evenals Van Zon, vrijgesproken, maar het hof weigerde hem financiële genoegdoening. Voor Masson was dat laatste een bittere pil. Hij was nog volop in een rehabilitatiestrijd verwikkeld toen hij in 1994 overleed.

Visfraude

Mede op basis van beschuldigingen van een voormalig medewerker, deed de rijksrecherche in 1990 onderzoek naar de Algemene Inspectiedienst (AID) in het kader van de visserijfraude. Oud-AID-inspecteur Bram Besuijen beschuldigde in het NOS-journaal de AID-top ervan te hebben gerommeld met de vangstcijfers van schol en zo de door de Europese Gemeenschappen ingestelde visquota aan de laars te lappen. Volgens Besuijen zouden sommige Urker vissers 60 procent van hun vangst illegaal aan land brengen. Minister van Landbouw en Visserij Braks (CDA) schreef de Tweede Kamer dat de rijksrecherche geen enkele aanwijzing had kunnen vinden voor de aantijging dat de AID-top in Kerkrade gegevens bewust had achtergehouden.

De minister zelf was drie jaar daarvoor even het doelwit geweest van mogelijke strafrechtelijke vervolging. Kamerlid Andrée van Es (PSP) wees in een spannend debat op 24 juni 1987 op de artikelen 355 lid 3 en 4 en 356 (over het moedwillig schenden van de Grondwet of andere wetten of het opzettelijk nalaten uitvoering te geven aan bepalingen van de Grondwet of andere wetten door hoofden van departementen) uit het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast opperde zij de achtereenvolgende bewindslieden van Landbouw en Visserij te vervolgen voor ambtsmisdrijven zoals omschreven in artikel 119 van de Grondwet. Zij maakte haar collega’s erop attent dat vijf leden een aanklacht konden indienen bij de Kamer op grond van mogelijk strafbare feiten, gepleegd door Kamerleden of bewindsleden. Minister van Justitie Frits Korthals Altes (VVD) meende dat het Kamerlid hiermee ‘zeer zwaar geschut’ in stelling had gebracht. Hij zag op basis van de bevindingen van de subcommissie visquoteringsregelingen geen reden voor vervolging. De Kamer bleek evenmin bereid aangifte te doen.

IRT-affaire

In de jacht op grootschalige criminele organisaties en drugskartels werd begin jaren negentig een speciaal rechercheteam opgericht: het Interregionaal Recherche Team Noord-Holland/Utrecht. Het team maakte gebruik van nieuwe, omstreden opsporingsmethoden en gebruikte burgerinfiltranten om de georganiseerde misdaad op het spoor te komen. In 1993 klapte het team uit elkaar, nadat een nieuw aangestelde teamleider oordeelde dat hij geen verantwoordelijkheid wenste te dragen voor de door het IRT gebruikte methoden. Tussen de politiekorpsen onderling boterde het niet, waarbij het Amsterdamse korps aanhoudend werd beschuldigd van corruptie. Onder druk van politiek en media gelastte de Amsterdamse procureur-generaal Van Randwijck de rijksrecherche een onderzoek uit te voeren. In februari 1994 rapporteerde minister van Justitie Hirsch Ballin (CDA) aan de Tweede Kamer dat de rijksrecherche geen aanwijzingen voor corruptie had gevonden.

 

Dr. Anne Bos is onderzoeker bij het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG) van de Radboud Universiteit Nijmegen.

Deze bijdrage stond in