Integriteit vergt onderscheidend vermogen, net als integriteitsonderzoek

maandag 29 januari 2018, Prof.mr.dr. Stavros Zouridis

Na elke affaire of in opspraak geraakte bestuurder staat een schare onderzoekers te dringen. Integriteitsonderzoekers trekken in deze competitie steeds vaker aan het langste eind. Alleen al de beschuldiging van integriteitsschending is doorgaans voldoende om onderzoek af te dwingen. Of, zoals de Brunsumse wethouder Palmen onlangs liet zien, er kan altijd nog een onderzoek bij. Wie is er immers tegen – nog meer - onderzoek naar de integriteit van bestuurders en topambtenaren? Dit leidt tot integriteitsrapport op integriteitsrapport of soms zelfs tot een complete soap.

Bovendien moet ieder vermoeden van een doofpot worden voorkomen. Dus krijgen onderzoekers en onderzoekscommissies steeds meer ‘carte blanche’. De commissie mag zelf de vraagstelling formuleren, bepalen wat in het onderzoek wordt meegenomen, welk normenkader wordt opgesteld en hoe het onderzoek wordt uitgevoerd. Rapporten als die van de onderzoekscommissies-Oosting naar de Teevendeal zijn hiervan het gevolg. Het soms onzinnig en onnodig dure onderzoek waartoe dit leidt, kan voorkomen worden. Datzelfde geldt voor de ellende die op dit onderzoek volgt.[1]

Vijf beroepsgroepen

Wie zijn deze integriteitsonderzoekers? Op commerciële basis zijn dat vijf verschillende beroepsgroepen. Forensisch accountants onderzoeken of de vergoedingen aan een bestuurder conform de regels zijn, maar kijken ook of er niet gerommeld is met aanbestedingen. Advocaten onderzoeken of wettelijke normen zijn nageleefd (en of dit ontslag rechtvaardigt) en (bedrijfs)rechercheurs analyseren of een ambtenaar of bestuurder met z’n handen in de kas heeft gezeten. Dan zijn er nog de organisatieadviseurs die met alle plezier onderzoeken of er geen sprake is van een angstcultuur. En ten slotte is integriteitsonderzoek zelf een verdienmodel, bijvoorbeeld voor bureau BING.

Afgezien van deze commerciële onderzoekers kan voor interne onderzoekers en onderzoeksafdelingen worden gekozen. Leidt het inschakelen van een intern bureau tot vragen over onafhankelijkheid, dan kan altijd nog een externe commissie aan het werk worden gezet. En ‘last but not least’ zijn er de rijksrecherche en het Openbaar Ministerie voor het echte werk, namelijk om te onderzoeken of strafrechtelijke normen zijn overschreden en de verdachten voor de rechter te brengen.

Deze beroepsgroepen hanteren sterk uiteenlopende invalshoeken voor hun onderzoek, maar ook verschillende normenkaders en benaderingen voor integriteit. Wat hun onderzoek kost, is allerminst doorzichtig. Een gemiddeld bedrag van zo’n 40.000 euro per onderzoek is wel eens genoemd, maar komen er gedurende het onderzoek beschuldigingen bij (zoals bij het BING-onderzoek naar de Bulgaarse woning van voormalig burgemeester Leers in Maastricht) dan lopen ook de kosten van het onderzoek op.

Vier valkuilen

Het uitvoeren van integriteitsonderzoek is een vak apart, waarbij zich vier valkuilen voordoen. Ten eerste worden onder het integriteitsbegrip allerlei normen (strafrechtelijke, bestuursrechtelijke, politieke, sociale, morele) geschaard zonder de status van deze normen te onderscheiden. Overtreding van een strafrechtelijke norm kan vervolging en een strafblad opleveren; niet vergelijkbaar dus met overtreding van een gedragscode van een beroepsvereniging of een morele norm van een onderzoeker. Worden deze normen onderzoekmatig onder één noemer gebracht, dan vindt normcontaminatie plaats.

Ten tweede worden in integriteitsonderzoek ‘kleine’ feiten op basis van hard bewijs nogal eens omzwachteld met ‘grote’ suggesties uit interviews of media (‘hear say’). Feitcontaminatie dus.

Ten derde is de beschuldiging van integriteitsschending niet zelden het gevolg van een conflict of een slepende kwestie. Achter de beschuldiging van seksuele intimidatie of discriminatie gaat bijvoorbeeld een arbeidsconflict schuil. Als de integriteitskwestie onvoldoende wordt onderscheiden van het conflict, ontstaat oordeelscontaminatie.

Ten slotte kan zich bij integriteitsonderzoek historische contaminatie voordoen: feiten krijgen een heel andere betekenis in het onderzoek dan ze hadden op het moment zelf. De betekenis die bijvoorbeeld de commissie-Oosting hecht aan het College van procureurs-generaal had dit college niet aan het eind van de jaren negentig.

Onderscheidend vermogen

Voorkomen van contaminatie vergt onderscheidend vermogen bij integriteitsonderzoekers. Toch is het makkelijk om alleen naar hen te wijzen. Het is het bestuur dat opdracht geeft en dat over onderscheidend vermogen moet beschikken. Bestuurlijke angst is een slechte raadgever, want angst leidt tot open onderzoeksopdrachten, boterzachte conclusies, normenkaders zonder grondslag en verspilling van belastinggeld. Ook van opdrachtgevers wordt dus onderscheidend vermogen gevraagd. Is er dat niet, dan grijpen integriteitsonderzoekers hun kans en volgt een soap met veel afleveringen. Met minder publiek vertrouwen in het bestuur als eindresultaat.

 

[1] Zie S. Zouridis, B. van der Vorm (2013). Omwille van geloofwaardigheid. Tilburg.

Deze bijdrage stond in