50 jaar D66, Hoge toppen, diepe dalen

Anne Bos is verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Radboud Universiteit Nijmegen

‘We waren ongerust, over de politieke situatie in ons land, over de verwarring en ondoorzichtigheid, over de tanende invloed van de kiezers, over de ontoereikendheid van de verouderde spelregels, over de onbeweeglijkheid en de verstarring van het partijenstelsel, over altijd maar weer hetzelfde gezeur en hetzelfde geharrewar in regering en Tweede Kamer. We wilden er wat aan doen. Maar we wisten niet hoe.’ Mijmerend, gekleed in een lange regenjas en strak in de camera kijkend en daarmee direct gericht op de kiezers thuis, wandelde Hans van Mierlo in 1967 door Amsterdam. Mede dankzij een verkiezingsspotje kwam de nieuwkomer D66 met zeven zetels in de Tweede Kamer. De partij had daarmee een electorale aardverschuiving veroorzaakt.

In 1966 namen Peter Baehr, docent aan de Universiteit van Amsterdam, Erik Visser, redacteur van Het Parool, ex-VVD’er Hans Gruijters en journalist Hans van Mierlo het initiatief om een nieuwe politieke partij op te richten: Democraten ’66. Zij beloofden ‘nieuwe politiek; burgers moesten meer directe invloed krijgen op de politiek, onder andere door bestuurders rechtstreeks te kiezen. De partij was aanvankelijk bedoeld als tijdelijke protestbeweging. Het electorale succes van 1967 verraste de oprichters. De partijorganisatie was bijvoorbeeld nog helemaal niet op orde. De leden waren bang dat de partij te klein zou zijn om het politieke bestel te laten ‘ontploffen’. Van Mierlo zocht daarom begin jaren zeventig toenadering tot de progressieve partijen PvdA en PPR. Het streven naar een Progressieve Volkspartij - Van Mierlo noemde dit een ‘krankzinnig avontuur’ - leek een goede zet, maar leidde tot grote onenigheid binnen de partij. In 1972 besloten D’66, PvdA en PPR met een gezamenlijk verkiezingsprogramma, ‘Keerpunt ’72’, deel te nemen aan de verkiezingen. Dit ging echter ten kostte van de eigen identiteit van D’66 en zelfs de deelname aan het kabinet-Den Uyl (met één minister en drie staatssecretarissen) vergrootte de zichtbaarheid van de partij niet.

Niet meer dan een postbus

In 1974 hief het partijcongres D’66 bijna op. Het ontbreken van de vereiste tweederde meerderheid voorkwam dit. Het absolute dieptepunt werd bereikt, de partij bestond alleen nog maar als postbus. Eind jaren zeventig wist Jan Terlouw de partij weer nieuw leven in te blazen. Anders dan zijn voorganger Van Mierlo koos hij voor een bestaan midden tussen de andere partijen en presenteerde hij haar als het ‘redelijk alternatief’. De partij klom weer uit het dal. Bij de verkiezingen van 1977 behaalden zij al weer acht zetels, in 1981 kwam zij zelfs van acht op zeventien zetels. De regeringsdeelname aan het tweede kabinet-Van Agt was echter geen succes. Terlouw nam daarin plaats als minister van Economische Zaken maar kon zijn ideeën nauwelijks uitvoeren omdat hij voortdurend botste met PvdA’er Joop den Uyl, die het megadepartement Sociale Zaken en Werkgelegenheid onder zijn hoede had.

Halverwege de jaren tachtig zorgde de terugkeer van de charismatische Van Mierlo als lijsttrekker voor de broodnodige eenheid in de partij. In 1994 leverde dit de partij maar liefst 24 zetels op. D66 zorgde voor een doorbraak in de partijpolitieke verhoudingen door mee te werken aan een coalitie met VVD en PvdA. Hierdoor werd het CDA buiten spel gezet. ‘Paars’ was het grootste wapenfeit van D66. Toch bleek de regeringsdeelname wederom geen garantie voor electoraal succes.

Hoofdrolspeler in politieke crises

Na de mislukte formatie van CDA en PvdA in 2003 vormde D66 een coalitie met CDA en VVD. Nooit eerder had de partij deelgenomen aan een centrum-rechtse coalitie, de achterban was op voorhand sceptisch. Het zou een roerige tijd worden, tot drie maal toe speelden de democraten de hoofdrol in een politieke crisis. In maart 2005 stapte D66-minister van Bestuurlijke vernieuwing en Koninkrijksrelaties Thom de Graaf op omdat de Eerste Kamer weigerde constitutioneel de weg vrij te maken voor de gekozen burgemeester. Daar kwam bij dat de coalitiepartijen niet van plan waren de ideeën voor een ander kiesstelsel te ondersteunen, ofschoon dit was afgesproken in het regeerakkoord. In december 2005 ontstond er wederom beroering toen de fractie weigerde in te stemmen met de deelname van Nederlandse militairen aan een NAVO-opbouwmissie in Afghanistan. De fractie moest bakzeil halen en fractievoorzitter Dittrich stapte op. Uiteindelijk waren het de D66-bewindslieden die in juni 2006 het kabinet Balkenende-II opbliezen. De aanleiding was de houding van minister van Vreemdelingenzaken Rita Verdonk in de paspoortzaak van Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali.

Weer in de lift

Onderlinge ruzie en spanningen brachten de partij aan de rand van de afgrond. Bij de verkiezingen in november 2006 hield D66 slechts drie zetels over. Ook na dit echec herrees de partij. De nieuwe partijleider Alexander Pechtold en partijvoorzitter Ingrid van Engelshoven D66 weer op de rails. Pechtold ontpopte zich in de Kamer als een scherp debater die de confrontatie met tegenstrevers niet schuwde. Bij de verkiezingen van 2012 behaalde D66 twaalf zetels. De partij bleef buiten de regeringscoalitie maar sloot zich in oktober 2013 wel aan bij het ‘herfstakkoord’, waarbij vooral een koerswijziging in het onderwijsbeleid werd beoogd. De Tweede Kamerfractie trok de aandacht met een initiatiefwetsvoorstel (van Kamerlid Pia Dijkstra) over het in de Wet orgaandonatie opnemen van een actief donorrergistratiesysteem, dat in september 2016 met 75 tegen 74 stemmen werd aangenomen.

In de vijftig jaar dat D66 bestaat, is van de oorspronkelijke doelstelling om het partijbestel op te blazen en grondig te vernieuwen niet veel terechtgekomen. Wel bleek de partij te beschikken over een ongekende veerkracht door zichzelf na ieder dieptepunt opnieuw uit te vinden en door te gaan.