Euroscepsis in opmars?

Hans Vollaard is docent Nederlandse en Europese politiek aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Universiteit Leiden

De aankondiging van Geert Wilders en Marine Le Pen een Eurosceptische groep in het Europees Parlement te vormen, heeft de nodige aandacht getrokken. Een veel gehoorde verwachting is namelijk dat Eurosceptische partijen stevige winst gaan boeken bij de Europese verkiezingen van 2014. Euroscepsis lijkt dus aan een flinke opmars bezig in de Europese Unie (EU). De Leidse politicoloog Hans Vollaard vraagt zich of dat wel klopt.

Een vraag vooraf is wat Euroscepsis is. Lang niet alle kritiek op Europese integratie valt daaronder. Klachten over het democratische gehalte van de EU kunnen immers een aansporing zijn tot meer Europese integratie. Protest over Europese bureaucratie kan vooral gericht zijn tegen overheidsbemoeienis op welk niveau dan ook. Euroscepsis betreft echter niet kritiek op de concrete invulling van de EU, maar oppositie tegen de EU zelf. Dat uit zich in verzet tegen het EU-lidmaatschap dan wel tegen de basisprincipes van Europese integratie: de vorming van een Europese vrije markt en het delen van nationale soevereiniteit.

Neemt Euroscepsis vandaag de dag nu toe? Onder regeringen blijkt euroscepsis voornamelijk present in landen buiten de EU, zoals in IJsland. Binnen de EU bediscussiëren regeringen vooral de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten en tussen supranationale en intergouvernementele instellingen. Dat is niet ongewoon voor een federatief stelsel. Wel bepleiten steeds minder regeringen een hechtere politieke gemeenschap sinds het Verdrag van Maastricht (1991). Zij volgen eerder een pragmatische koers: nationale belangen bepalen of er meer of minder Europese integratie moet komen. Ook uit de recente Britse en Nederlandse evaluaties van EU-bevoegdheden blijkt echter dat de EU nog steeds een toegevoegde waarde kan hebben voor de lidstaten.

Pragmatisme komt ook meer en meer voor onder partijen. Zeker centrumrechtse partijen – zoals christendemocraten en liberalen in Nederland en Duitsland – zijn terughoudender geworden, en accepteren Europese integratie nu hoofdzakelijk wanneer dat nationale belangen dient. De centrumrechtse partijen als Conservative Party (Groot-Brittannië) en ODS (Tsjechië) neigen verder naar euroscepsis. Zij hebben het niet zo op het delen van soevereiniteit, maar accepteren dat tot dusver om een Europese vrije markt te realiseren. Naast pragmatisme is echter het Eurofiele pleidooi voor een supranationale politieke gemeenschap nog wel te horen onder christendemocraten en liberalen (denk aan Guy Verhofstadt). Dat geldt eveneens voor sociaaldemocraten en groenen, terwijl die in de jaren tachtig kritisch zo niet sceptisch waren over Europese integratie.

Euroscepsis doet zich vooral onder partijen op de linker- en rechterflank voor. Communisten en nationalisten waren altijd al tegen respectievelijk een vrije markt en het delen van soevereiniteit. Zij hebben gezelschap gekregen van partijen die zeggen de stem van het nationale volk te vertolken tegen een pro-Europees establishment in, en die nationale identiteit of banen willen beschermen tegen Europese integratie en globalisering door het sluiten van de nationale grenzen. In het Europees Parlement hebben eurosceptische partijen zich deels georganiseerd in de groepen Europees Unitair Links/Noords Groen Links (o.a. met SP en het Griekse Syriza) en Europa Vrijheid en Democratie (o.a. met SGP,de Britse UKIP en het Italiaanse Lega Nord). Als de niet-gegroepeerde partijen in het Europees Parlement ook als eurosceptisch worden beschouwd, hebben eurosceptische partijen gezamenlijk zo’n 13% van de zetels.

In de afgelopen jaren van recessie en Euro-crisis hebben Eurosceptische partijen wisselend succes gehad in nationale verkiezingen. Zo verloren de PVV, Vlaams Belang, de Deense Volkspartij en Die Linke (Duitsland), terwijl de Ware Finnen, de Vijf-Sterren-Beweging (Italië) en Jobbik (Hongarije) wonnen. Peilingen geven aan dat bij de komende Europese verkiezingen UKIP en het Front National (Frankrijk) winst boeken. Bij die peilingen wordt echter niet altijd rekening gehouden met de opkomst. Kiezers die geneigd zijn om op Eurosceptische partijen te stemmen, komen tot dusver echter minder op bij Europese verkiezingen. Voorlopige inschattingen suggereren dat eurosceptische partijen een paar procenten meer behalen bij de komende Europese verkiezingen. Omdat het Europees Parlement niet over de bevoegdhedenverdeling in de EU gaat, eurosceptische partijen door hun verschillende achtergrond lastig groeperen in het Europees Parlement én eurosceptische partijen nauwelijks in nationale regeringen actief zijn, zal hun directe invloed beperkt blijven. Van een eurosceptische opmars onder partijen is dus maar beperkt sprake.

In 2013 vindt grofweg een vijfde van de bevolking het EU-lidmaatschap van hun land een slechte zaak te vinden. Die euroscepsis is een paar procenten hoger dan voorheen. Vooral in het Verenigd Koninkrijk, Cyprus, Tsjechië en Griekenland is de euroscepsis bovengemiddeld. Steun voor de EU is meer te vinden onder hoger opgeleiden en rechtse kiezers dan lager opgeleiden en linkse kiezers. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk blijkt EU-steun echter juist hoger te zijn onder linkse kiezers. Euroscepsis hangt sinds het verdrag van Maastricht vooral samen met een exclusieve opvatting van politieke identiteit en veel minder met het vermoede (economische) voordeel van Europese integratie, ook tijdens de recente crisisjaren. Al met al is ook onder het grote publiek er geen enorme Eurosceptische opmars geweest of te verwachten.

Ook al mag hun winst misschien bescheiden zijn, een krachtiger aanwezigheid van Eurosceptische partijen in het Europees Parlement kan wel de herkenning voor Eurosceptische kiezers met de EU versterken. Die kiezers zien hun wensen daar vertolkt. Ook al wordt het tegendeel beweerd, het voortbestaan van de EU komt dus niet zozeer in de problemen door Eurosceptische partijen. Dat komt veeleer in de knel doordat het pragmatische verhaal van regeringen en veel partijen niet aansluit bij de identiteitsoverwegingen die domineren onder de bevolking. Europese integratie kan nog zo nuttig zijn, dat overtuigt niet de mensen die vinden dat zij gewoonweg niet meer thuishoren in de zich nog steeds verdiepende en uitbreidende EU.

Deze bijdrage verscheen in 'De Hofvijver' nr. 37 d.d. 16 december 2013.