Coalitie Rutte II is geen economisch verstandshuwelijk

Wimar Bolhuis en Arco Timmermans

Naast de discussie over Poetin en zwarte Piet is er in Den Haag veel aandacht voor het herstel van vertrouwen om de economie weer op gang te brengen. De binnenlandse bestedingen blijven al jaren achter, het consumentenvertrouwen ligt op het laagste punt in 20 jaar. In Europa is het daarmee alleen in Griekenland nog slechter gesteld. In Nederland volgen akkoorden elkaar in snel tempo op, de politieke steun voor bezuinigingen en hervormingen is wankel en consumenten houden hun hand op de knip.

Hoe het vertrouwen in de economie weer aan te moedigen is de grote vraag. Herstel van vertrouwen is essentieel voor het betalingsverkeer en de kredietverlening aan bedrijven en consumenten, het geeft een impuls aan het binnenlands product en de werkgelegenheid. Het kabinet-Rutte II moet er dus alles aan gelegen zijn om het vertrouwen van consumenten weer te laten stijgen. Maar de twee coalitiepartners in het kabinet zijn er verdeeld over, ze volgen twee tegenovergestelde theorieën. 

De vertrouwenstheorie van de aanbodeconomen in het kabinet is dat belastingen op arbeid, winst en kapitaal moeten worden verlaagd, ontslagrecht versoepeld en de markt niet te gretig moet worden gereguleerd. Bovenal moet het overheidstekort terug worden gedrongen conform de Europese afspraken daarover. Hervormingen moeten door de overheid met vaste hand door de polder worden gedirigeerd. Het onlangs afgesloten Sociaal Akkoord over de toekomst van de arbeidsmarkt past binnen deze economische vertrouwenstheorie. De regering schrijft in haar Kamerbrief Resultaten Sociaal Overleg te hopen “dat deze afspraken de mensen weer vertrouwen geven in de toekomst van onze economie. Vertrouwen dat er werk voor hen zal zijn, ook al is dat op dit moment niet altijd meer beschikbaar. Dat vertrouwen kan de bestedingen en investeringen in ons land ondersteunen en daarmee de zo noodzakelijk groei”. 

De vertrouwenstheorie van de vraageconomen in de coalitie stelt daar tegenover dat de grote onzekerheid onder consumenten en bedrijven moet worden gecompenseerd tot een aanvaardbaar risico om inkomen en kapitaal te behouden, investeringen terug te verdienen en uitgegeven kredietverlening weer terugbetaald te krijgen. Er moet meer geld in de economie om de binnenlandse bestedingen en investeringen op gang te helpen. Loonsverhogingen zijn geen overvraging door hebberige werknemers maar zijn noodzakelijk voor die bestedingen. De overheid moet zelf actief sturen en de werkgelegenheid stimuleren. De geboden grotere zekerheid die dit beleid met zich meebrengt moet de maatschappelijke schade van de economische crisis helpen beperken. Het moet niet te zuur worden voordat het zoet weer terugkomt. 

De strijd tussen deze twee theorieën is niet alleen merkbaar in de bedrijfskantine, aan de keukentafel en op feestjes, maar loopt ook dwars door de coalitie. Het kabinet Rutte-Asscher zit in een spagaat. Minister Kamp (VVD) van Economisch Zaken en informateur van dit kabinet vindt dat “hervormingen van de woningmarkt, arbeidsmarkt en de zorg en het op orde brengen van de overheidsfinanciën de beste weg naar herstel van de groei zijn.” Het is de vertrouwenstheorie van de aanbodeconomen, Zie daartegenover minister Asscher (PvdA) van Sociale Zaken en vicepremier: “Het kabinet moet initiatieven nemen om de werkgelegenheid te bevorderen en zo inzetten op groei en banen”. Hier is een vraageconoom aan het woord. 

Probleem is dat de twee theorieën elkaar niet verdragen. Het zijn ook niet alleen economische visies maar eigenlijk twee werelden die gekleurd zijn door ideologie en diepgewortelde overtuigingen. Die vallen niet zomaar te ontkennen in een uitruilspel aan de formatietafel en ze zijn ook niet goed wetenschappelijk te bewijzen. Om deze reden duikt de tegenstelling steeds weer op in de coalitie, vooral als het nou even net niet lijkt uit te komen. 

De botsing van visies leidt tot teleurgestelde kiezers die de bewindspersonen niet competent vinden. Want Rutte II wordt zo het kabinet van de rivaliserende visies dat niet 'levert'; niet aan de VVD-kiezer en niet aan de PvdA-achterban. In het Grote Uitruilspel bleek eerlijk delen (hogere belastingen) al bijzonder pijnlijk voor de VVD en het op orde brengen van de staatsfinanciën met oplopende werkloosheid ligt zwaar bij de PvdA. Meerderheden voor hervormingsplannen wisselen van kleur en hoewel met verve verdedigd vanwege het landsbelang, is het niet erg waarschijnlijk dat de kiezers van de twee coalitiepartijen dit straks in grote dank zullen afnemen. Zo bleek uit onderzoek van TNS-NIPO dat zelfs de achterbannen van de VVD en PvdA geen grote bezwaren zouden hebben als de Eerste Kamer de hervormingsplannen zou blokkeren. 

Onderzoek naar de reputatie van partijen over hun competentie laat zien dat regeringspartijen die op ‘hun’ onderwerpen politieke keuzes goed voor de dag kunnen brengen ook krediet van kiezers krijgen op andere onderwerpen. Maar wat als dat eerste niet wil lukken? Dit wordt de grote vraag voor de twee coalitiepartijen in de komende tijd. Als het kabinet-Rutte op belangrijke issues door haar achterbannen niet competent wordt gevonden dan dreigt een grote afrekening bij de volgende verkiezingen. 

Momenteel ligt het vertrouwen in het kabinet lager dan we de afgelopen 20 jaar bij een kabinet hebben gezien. Uit recente cijfers van TNS-NIPO blijkt dat maar 12 procent van de kiezers vertrouwen heeft. Dat is minder dan in de slechtste jaren van Balkenende en een heel stuk minder dan tijdens de jaren van Paars. Wie weet zou het toch helpen als D66 aanschuift bij de twee coalitiepartners in het kabinet.

Wimar Bolhuis doet promotieonderzoek bij de Campus Den Haag naar de politiek van de overheidsuitgaven in Nederland.

Arco Timmermans is bijzonder hoogleraar public affairs aan de Campus Den Haag en onderzoeksdirecteur van het Montesquieu Instituut.