De staat en de straat

Jan Schinkelshoek

Natuurlijk heeft Kamervoorzitter Gerdi Verbeet gelijk: 'Van forse taal (in de Tweede Kamer) behoeft niemand bang te zijn.'

 Geen misverstand, graag: ik ben er geen voorstander van. Als kamerlid heb ik me te weer gesteld tegen wat ik openlijke 'parlementair schuttingtaal' noemde, verwijzend naar wat Geert Wilders en zijn navolgers af en toe over de lippen ('knettergek') kregen. Al te vaak worden krachttermen verward met krachtige argumenten.

Natuurlijk gaat de Tweede Kamer met wanvertoningen zoals de venijnigheden tussen Wilders en Rutte ('doe eens normaal, man') lelijk onderuit. Het tast het aanzien van het parlement aan, uitgerekend op een moment dat de politiek alle gezag moet aanspreken om het land door een crisis te leiden. De Kamervoorzitter behoeft het echt niet allemaal ongehinderd te laten passeren.

Maar laten we er geen drama van maken.

En niet omdat grofbesnaardheid een deugd zou zijn of zo. Maar vooral omdat een democratie geen studeerkamerprodukt is, een kreukvrij of reukloos mengsel uit een reagerbuis. Het leeft, het pruttelt, het piept, het kreunt en steunt en af en toe scheldt. Het parlement staat, als goed  is, met beide voeten op de grond - zompige Hollandse polderklei.

Dat in de volksvertegenwoordiging de taal van het volk weerklinkt lijkt me  meer dan vanzelfsprekend. Noodzakelijk zelfs. Als het gedruis van de straat niet meer doordringt tot in de vergaderzalen van de staat, ontstaat er vroeger of later een lelijke vervreemding. Als Nederlanders zich niet meer herkennen in wat in hun naam aan het Binnenhof gezegd of gedaan wordt, zou het probleem wel eens veel groter kunnen zijn.

Het moet af en toe vierkant worden gezegd...

Dat is géén vrijbrief voor een Kamerlid om maar uit te kramen wat je voor de lippen komt. Maar wèl om niet bang te zijn voor 'forse taal'.

En laat de Kamervoorzitter er vooral flink op inhameren.

November 2011

Jan Schinkelshoek zat van 2006 tot 2010 in de Tweede Kamer voor het CDA.