Inspirerende econoom van wereldformaat. Johan Witteveen (1921-2019)

maandag 29 april 2019, 8:30.
Auteur: dr. Jonne Harmsma

Het overlijden van Johan Witteveen op 23 april 2019 betekent het einde van een tijdperk. Naast zijn rol in de Nederlandse politiek was de VVD-er Witteveen namelijk de laatste nog levende representant van de Dutch Maffia: een generatie uiterst deskundige economen die in de jaren zeventig internationaal hoge ogen gooiden. Met Witteveen als managing director van het Internationaal Monetair Fonds (IMF), Jelle Zijlstra als president van de Bank for International Settlements (BIS) en Emile van Lennep als secretaris-generaal van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waren vrijwel alle topfuncties in de financiële wereld in handen van Nederlanders.

De wortels van Witteveens succesvolle carrière lagen in het Rotterdam van zijn jeugd. Daar, in de Maasstad, aanschouwde hij als tiener de diepe armoede van de Grote Depressie. Hoewel het welgestelde gezin Witteveen niet direct onder de crisis van de jaren dertig leed, was het wel degelijke een bepalende periode. Net zoals gold voor generatiegenoten als Zijlstra, dreef de ellende van die jaren Witteveen tot zijn studiekeuze voor de economie.

Het was de latere Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen die tussen september 1939 en februari 1946 een stempel drukte op de vorming van Witteveen aan de Nederlandsche Economische Hogeschool (NEH). De excentrieke sociaal-democraat Tinbergen liet zijn ambitieuze student kennismaken met de baanbrekende economische inzichten van John Maynard Keynes en nam hem na de Tweede Wereldoorlog mee naar het pas opgerichte Centraal Planbureau (CPB). Gewapend met de nieuwste economisch-financiële inzichten deed de jonge econoom daar meteen beleidservaring op, wat zijn carrière een ongekende stimulans gaf.

De naoorlogse periode stond in het teken van de wederopbouw van de Nederlandse samenleving en economie. In dit landschap namen kundige en ambitieuze economen als Witteveen een bijzondere positie in. Het “uur van de economen” was aangebroken: op het voetstuk van hun wetenschap waren zij omgeven met een zweem van expertise en objectiviteit. Het waren jaren waarin Witteveen niet alleen hoogleraar was in Rotterdam, maar ook betrokken raakte bij politiek-maatschappelijke discussies. Hij nam zitting in het bestuur van de Teldersstichting, het wetenschappelijk bureau van de VVD, en trad nadrukkelijk in de schijnwerper met zijn jaarlijkse commentaar op de Miljoenennota.

In zijn financieel-economische beschouwingen stond steeds een conjuncturele duiding van de Rijksbegroting centraal. In de geest van zijn leermeester Tinbergen was Witteveen een rechtgeaard Keynesiaan. Het doet tegenwoordig wat vreemd aan, aangezien zijn keynesiaanse conjunctuurdenken ver afstaat van het hedendaagse beleid van zijn partij. In de nasleep van de financiële crisis van 2008 uitte Witteveen dan ook veelvuldig kritiek op de bezuinigingskoers van zijn partij. In het licht van de economische recessie en de lage rentestand bepleitte Witteveen juist een keynesiaans stimuleringsbeleid om via het stimuleren van de vraag de groei aan te jagen.

In december 1958 werd Witteveen namens de VVD lid van de Eerste Kamer. Enkele maanden later leek hij minister van Financiën te worden, toen het confessioneel-liberale kabinet van Jan de Quay werd geformeerd. Op het laatste moment liep het toch anders. Het werd zijn generatiegenoot Zijlstra die in deze formatie aanvankelijk gepasseerd was, maar binnen de Antirevolutionaire Partij (ARP) stampij maakte, schreef Witteveen in zijn memoires, ‘omdat hij zelf minister van Financiën wilde worden’ (Magie van de Harmonie, p. 98).

Vier jaar lang bleef Witteveen vervolgens hoogleraar in Rotterdam. Als lid van de Eerste Kamer bleef hij de begrotingspolitiek van Zijlstra met argusogen volgen. Terwijl Witteveen vanuit het keynesiaanse perspectief wilde dat de begroting anticyclisch inspeelde op de golfbewegingen in de economie, benadrukte Zijlstra daarentegen het belang van ‘vaste’ en stabiele beleidsbakens. Naast dit inhoudelijke verschil van inzicht speelden ook persoonlijke factoren een rol in de moeizame verhouding tussen deze twee briljante vakgenoten. Er speelde steeds een “zekere concurrentie tussen ons”, blikte Witteveen later terug. Het was gebleken in de formatie van 1959, maar zou ook later boven komen drijven (Jelle zal wel zien, p. 292-295).

Het was ook zijn religieuze achtergrond waarmee Witteveen zich onmiskenbaar onderscheidde van zijn vakgenoten en collega-politici. Sinds zijn vroege jeugd was Witteveen namelijk opgevoed met het gedachtegoed van het universele soefisme van de Indiase Inayat Khan. Dit soefisme was een mystieke levensfilosofie gebaseerd op universele waarden als harmonie, vrijheid, liefde en schoonheid. Zaken die de mensheid verbinden en die volgens het universeel soefisme de grondslag vormen voor alle wereldreligies. Voor Witteveen was het soefisme een spiritueel houvast. De dagelijkse meditaties en het geloof in harmonie waren zowel het rustpunt in zijn carrière als de troost in zijn bewogen persoonlijke leven. Witteveen verloor namelijk twee van zijn vier kinderen. Nadat in 1979 zijn 21-jarige zoon Paul was overleden, kwam zoon Willem Witteveen op 17 juli 2014 samen met zijn vrouw en dochter Marit om bij de ramp met vlucht MH17.

In 1963 werd Witteveen alsnog minister van Financiën in het kabinet-Marijnen. Deze regeerperiode zou geen onverdeeld succes blijken. Het confessioneel-liberale kabinet kreeg te maken met een loonexplosie, wat Witteveen de nodige financieel-economische kopzorgen opleverde. Hoewel de minister van Financiën zich aardig staande hield, kwam het kabinet na anderhalf jaar ten val door de omroepkwestie. Na twee jaar in de Tweede Kamer zitting te hebben genomen, volgde in mei 1967 de herkansing voor Witteveen: in het centrumrechtse kabinet-De Jong werd hij zowel minister van Financiën als vicepremier (Van buitengaats naar Binnenhof, p. 153-154).

Tegen de verwachting in zat dit kabinet de rit wel uit. Witteveen ontpopte zich bovendien als sterkhouder. Hij was uitermate deskundig, hield zich in het parlement uitstekend staande en kon binnen de ministerraad bovendien rekenen op de loyale steun van premier Piet de Jong. De oud-duikbootkapitein waardeerde Witteveen niet alleen vanwege zijn kennis van zaken, maar zag hem ook als een uitstekende teamspeler. Bij zijn minister van Financiën stonden naast inhoudelijke argumenten ook harmonie en vriendelijkheid voorop. Heel anders dan zijn generatiegenoot Zijlstra, herinnerde Piet de Jong zich later. “Jelle bereikte dingen door doorbijten en Witteveen door goede argumenten” (interview auteur met P.J.S. de Jong, 11 juli 2013). Als minister droeg Witteveen onder andere verantwoordelijkheid voor de invoering van de BTW in 1969 en de Wiebeltax een jaar later.

Zijn afscheid van de Nederlandse politiek in 1971 verliep niet geheel vlekkeloos. In de maanden dat Witteveen demissionair minister van Financiën was, kwam een onverwachts begrotingstekort boven water dat algauw het “Gat van Witteveen” werd genoemd. Hoewel onderzoek van een parlementaire commissie een jaar later uitwees dat Witteveen weinig te verwijten viel - het tekort was ontstaan door oplopende inflatie en autonoom stijgende uitgaven - zou het begrotingsincident in Nederland voor altijd aan zijn naam gekoppeld blijven.

Buiten de landsgrenzen daarentegen, bereikte zijn faam niet veel later een hoogtepunt. In de zomer van 1973 volgde Witteveen de Fransman Pierre-Paul Schweitzer op als hoogste baas van het IMF. Hoewel hij de tweede keus was - Zijlstra had de functie eerder afgewezen - bleek Witteveen de juiste man op de juiste plaats te zijn. Op het moment dat de Nederlander aantrad was het Fonds net in een diepe crisis beland. Zijn institutionele bestaansrecht was sinds zijn ontstaan in 1944 namelijk verbonden aan het geldstelsel van Bretton Woods. Precies dat geldstelsel kwam in het voorjaar van 1973 definitief ten val. Witteveen werd daarmee de man die niet alleen een nieuw fundament voor het Fonds moest creëren, maar ook zijn rol moest gaan bepalen in het nieuwe tijdperk van zwevende wisselkoersen, financiële globalisering en economische instabiliteit.

Opnieuw waren deskundigheid en streven naar harmonie de sleutels tot succes. Met groot geduld werden onder toezicht van Witteveen nieuwe statuten voor het IMF uitgewerkt. Eindeloos werd vergaderd over de toekomst van het geldstelsel, de rol van het Fonds daarin en de afhandeling van controversiële onderwerpen als de verkoop van goud door centrale banken. Daarnaast reisde Witteveen de wereld rond toen in het najaar van 1973 de eerste oliecrisis uitbrak. Hoewel de acute energieschaarste aanvankelijk alle aandacht opeiste, was het werkelijke probleem veel fundamenteler. Er vond een structurele verschuiving van geldstromen plaats van olie-importerende naar olie-exporterende landen. Bij het terugsluizen van “oliedollars” moest het IMF volgens Witteveen een cruciale rol spelen. Hoewel Witteveen er inderdaad in slaagde IMF-krediet te verzamelen waarvan vooral ontwikkelingslanden gebruik konden maken (wat bekend stond als de “Witteveen-facility”), was het uiteindelijk de private banksector die het leeuwendeel van de financieringsstromen naar zich toetrok.

Om persoonlijke redenen besloot Witteveen zich in 1978 niet voor een tweede termijn als managing director van het IMF beschikbaar te stellen. Hij keerde met zijn gezin terug naar Nederland en werd als adviseur en commissaris actief in het bedrijfsleven. Hij werd een van de leiders van de Soefi Beweging en publiceerde verschillende werken over zijn eigen leven, de economie en het soefisme. Na de financiële crisis trad Witteveen opnieuw op de voorgrond met felle kritiek op de economische beleid van zijn eigen partij, van de Nederlandse regering en het IMF. Ook in een neoliberale wereld bleef hij het keynesiaanse denken trouw. Witteveen is 97 jaar geworden.

Deze bijdrage stond in