Nationale rechters in het nieuwe EU-mensenrechtenlandschap

maandag 17 december 2018, 13:00, analyse van Sejla Imamovic

Kruispunt van rechtsstelsels

De toegenomen aandacht voor de grondrechten in de Europese ruimte stelt nationale rechters voor een aantal uitdagingen. Ze bevinden zich als het ware op het kruispunt van drie rechtsstelsels: als staatsorganen moeten zij de nationale grondwet handhaven en tegelijkertijd ervoor zorgen dat hun land voldoet aan het EVRM en aan EU-wetgeving en EU-grondrechten. Die catalogi vereisen niet altijd hetzelfde beschermingsniveau en worden door verschillende hoogste rechtbanken geïnterpreteerd, terwijl eenduidige regels voor hun onderlinge verhoudingen ontbreken. Bijgevolg kunnen nationale rechters worden geconfronteerd met tegenstrijdige verplichtingen ter bescherming van de grondrechten.

Conflict

Het centrale argument in dit onderzoek is dat artikel 52(3) van het EU-Handvest van de grondrechten kan worden beschouwd als een conflictregel. Artikel 52 (3) van het Handvest bepaalt dat corresponderende Handvest- en EVRM-rechten dezelfde betekenis en reikwijdte hebben, terwijl de exacte betekenis en reikwijdte van de rechten van het Verdrag, overeenkomstig de toelichting bij deze bepaling, niet alleen wordt bepaald door de bewoordingen van de conventie, maar ook door de jurisprudentie van het Hof van Straatsburg. Wanneer er dus een conflict is tussen het EU-recht (dat moet worden geïnterpreteerd in het licht van het Handvest) en het EVRM, moet dit laatste worden gevolgd.

Drie scenario's

Verder ontwikkelt het onderzoek verschillende scenario’s aan de hand van uitspraken van nationale rechters om na te gaan op welke manieren zij tot nu toe met het probleem zijn omgegaan. Het eerste geïdentificeerde scenario is dat nationale rechters proberen conform te interpreteren. Dit kan echter problematisch zijn, omdat nationale rechters de uitkomst van de zaak als een conforme interpretatie kunnen presenteren, terwijl ze in feite de ene of de andere norm prioriteit geven.

Het tweede scenario verwijst naar situaties waarin nationale rechters prioriteit geven aan het EVRM, zonder de vraag voor te leggen aan het HvJEU, ook al kan dit betekenen dat de EU-verplichtingen niet worden nagekomen.

Het derde scenario betreft de verzending van de vragen om een prejudiciële beslissing betreffende de verenigbaarheid van EU-recht met het EVRM aan het HvJEU. Dit is aangewezen als een voorkeursscenario, maar alleen wanneer nationale rechters actief een dialoog aangaan met het HvJEU, waarbij de interpretatie van EU-recht ter discussie wordt gesteld, alsook de keuzes van het HvJEU in dat verband, en waarin zij hun eigen interpretatie van de bepalingen van EU-recht in het licht van het Handvest geven (dat vervolgens moet worden geïnterpreteerd in overeenstemming met het EVRM). Dit laatste moet worden ondersteund door een verwijzing naar artikel 52(3) van het Handvest.

De auteur is als universitair docent constitutioneel recht verbonden aan Maastricht University. Zij promoveerde eerder deze maand aan de Universiteiten van Maastricht en Hasselt op het proefschrift 'Resolving Conflicts in European Fundamental Rights Protection - National and European Courts' Perspectives'.