Internationale ontwikkelingen en de veiligheid van Nederland

Marianne van Leeuwen is emeritus hoogleraar geschiedenis van moderne trans-Atlantische betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam

Ook in Nederlandse verkiezingsprogramma’s klinkt het door: internationale betrekkingen zijn aan het kruien. Oude zekerheden over de soliditeit van de trans-Atlantische betrekkingen staan op de tocht. Nut, noodzaak en organisatievorm van de Europese Unie zijn controversieel geworden. Al zijn de korte termijnberichten over economisch herstel in Europa positief, er bestaat twijfel over de duurzaamheid van die ontwikkeling. De geopolitieke machtsvermindering van ‘het Westen’ lijkt onvermijdelijk te zijn en de gevolgen daarvan, zo vrezen vele waarnemers, zullen niet gunstig uitpakken. De klimaatverandering is nauwelijks tot staan te brengen, en ook daarvan worden de gevolgen voor het Westen en de wereld overwegend somber ingeschat.

Deskundigen stellen dat er mondiaal steeds minder mensen omkomen bij oorlogen, maar datzelfde geldt voorlopig niet voor grote delen van het Midden-Oosten en Afrika, waar hardnekkige, bloedige conflicten woeden. Deze conflicthaarden liggen dichtbij Europa en zorgen voor nauwelijks in te dammen migratiestromen in onze richting. Veel verkiezingsprogramma’s weerspiegelen deze onzekerheden. De aangedragen oplossingen blijven heel globaal of vallen terug op oude, mogelijk niet meer betrouwbare houvasten.

Nederlandse ambities

Het is moeilijk om contouren van Nederlands buitenlands beleid te schetsen nu oude vanzelfsprekendheden wegvallen en er zoveel onbekende factoren in de berekening zijn geslopen. Internationale verhoudingen kunnen, bijvoorbeeld, behoorlijk gaan schuiven als de Verenigde Staten zich uit allerlei internationale afspraken terugtrekken. We kunnen echter wel van de - door de toegenomen onzekerheid veroorzaakte - nood een deugd maken door grondiger stil te staan bij de vraag wat nu eigenlijk onze eigen ambities zijn ten aanzien van ons eigen land en onze eigen bijdragen aan internationale veiligheid. Om dat vast te stellen zijn vier maatstaven onontbeerlijk: afweging van eigen belangen, van eigen waarden, van de grenzen aan eigen kunnen (haalbaarheid), en van mogelijke ongewenste gevolgen van gewenst beleid.

Ik geef een paar kanttekeningen over veiligheid en bondgenootschappen ter illustratie. De criteria gaan echter mijns inziens ook op voor bijvoorbeeld het bepalen van onze rol in de Europese Unie, deelname aan diplomatieke initiatieven, of ontwikkelingssamenwerking.

Investeren in bondgenootschappen

De makers van Nederlands buitenlands beleid neigen soms tot een zekere moralistische arrogantie, maar vaker laten ze zich juist leiden door een besef van de kleinheid van ons land en een overwegende behoefte om kracht en bescherming te zoeken in een nauwe relatie met grotere mogendheden.

Alleen kan Nederland meestal niet veel invloed uitoefenen in de wereld. De grenzen van onze unilaterale invloed op internationale veiligheid zijn heel krap. Isolationisme is echter geen optie en neutraliteit ook allang niet meer. We hebben bondgenoten nodig. Die moeten we uitkiezen aan de hand van eigenbelang én eigen waarden. In die bondgenootschappen moeten we naar vermogen investeren, materieel en immaterieel. Als Nederland uit overwegingen van eigenbelang (bescherming tegen Russische machinaties langs de Europese oostgrens bijvoorbeeld) hecht aan de veiligheid die de NAVO kan bieden, dan is het billijk dat het méér gaat bijdragen aan die organisatie. Het heeft daartoe trouwens allang toezeggingen gedaan en moet nu ‘gewoon’ woord houden (of wegwezen? En dan?…). Nederland moet zijn eigen kwakkelende defensieapparaat versterken met méér dan symbolische maatregelen.

Beoordelingscriteria

Hetzelfde geldt trouwens voor het gros van de andere Europese NAVO-lidstaten. Dit laat onverlet dat de Nederlandse regering bij besluitvorming over deelname aan militaire (vredes)missies van de NAVO, van de VN, van de EU of nog andere bondgenootschappelijke verbanden, moet stilstaan bij de genoemde criteria. Sterker, als we meer gaan bijdragen, hebben we alleen maar méér reden en recht om die criteria serieus te nemen. Welke Nederlandse belangen zijn erbij gediend? Stroken de uitgangspunten van de missie met Nederlandse waarden? Krijgen we medezeggenschap over het bepalen van doelstellingen, en over de uitvoering? Deelname ter wille van bondgenootschappelijke solidariteit zónder dat Nederlands eigen veiligheid rechtstreeks in het geding is, kán een legitiem eigenbelang dienen en offers rechtvaardigen. Maar dan moeten ten minste de uitgangspunten van de missie wel stroken met Nederlandse waarden en mogen de voorzienbare contraproductieve gevolgen niet groter zijn dan de bedoelde positieve resultaten. Er zijn te veel recente voorbeelden van geallieerde projecten met Nederlandse deelname waar de bondgenoten (en wijzelf?) bij gelegenheid hun eigen waarden opschortten, en waar de goede bedoelingen zwaar zijn overschaduwd door welbeschouwd voorzienbare schadelijke ‘neven’ effecten.

In de huidige ongewisse omstandigheden hebben gedetailleerde scenario’s voor Nederlands buitenlands veiligheidsbeleid niet zo veel zin. Ontwikkelingen in de wereld voltrekken zich grotendeels buiten bereik van onze invloed. Nederland moet er wel naar streven om die ontwikkelingen zo snel en scherp mogelijk te doorgronden. Het moet daar vervolgens, in de regel samen met verbondenen, mee omgaan volgens de vier criteria: eigenbelang, eigen waarden, haalbaarheid, en het zoveel mogelijk vermijden van schadelijke nevengevolgen. Dat is al ambitieus genoeg.