Wat is de eed van een Kamerlid waard?

vrijdag 9 december 2016, 12:38, column van Prof.Dr. Bert van den Braak

In het licht van de veroordeling van Geert Wilders kan de vraag worden opgeworpen of hij zich daarmee ook niet schuldig heeft gemaakt aan een ander strafbaar feit, namelijk meineed. Bij zijn installatie als Kamerlid, de laatste keer op 20 september 2012, beloofde hij immers op grond van artikel 60 trouw aan de Grondwet. Dat is een vereiste die is uitgewerkt in de Wet beëdiging ministers en leden Staten-Generaal. De veroordeling betekent de facto dat hij die eed geschonden heeft.

Bij de behandeling van de genoemde wet kwam schending van de eed wel aan de orde, maar dat betrof met name de in artikel 2 van in de wet genoemde zuiveringseed (over het niet aannemen van geschenken etc.). Minister Ien Dales stelde toen dat bij een vermoeden van schending van die eed strafvervolging mogelijk is. De rechter zou dat dan moeten beoordelen. Wie daarbij het initiatief moet nemen, is niet duidelijk.

Nu is vervolging wegens schending van de eed vast een theoretische kwestie. Maar de vraag is natuurlijk wel, wat de betekenis van die eed dan wel is en welke waarde daaraan moet worden gehecht. Die vraag kan zeker worden gesteld als een Kamerlid zich schuldig heeft gemaakt aan het aanzetten tot discriminatie en daarmee tot schending van artikel 1 van die Grondwet. En dan bovendien de rechters die hem veroordeelden, diskwalificeert en ons rechtssysteem in een kwaad daglicht zet.