Het Franse gerationaliseerde parlement: het afdwingen van wetgeving

vrijdag 13 mei 2016, 15:07, analyse van Prof.Mr. Aalt Willem Heringa

Enkele dagen geleden heeft de Franse regering aanname van een betwiste wet over onder meer arbeidskwesties afgedwongen. De behandeling in het parlement ging uitermate moeizaam en er waren zeker zo’n 5000 amendementen ingediend. Steun voor het wetsvoorstel was in het geheel niet zeker, nog los van de lange weg die het wetsontwerp had te gaan met de behandeling van alle amendementen. Daarnaast speelde de maatschappelijke onrust die zou blijven bestaan, en misschien nog wel zou aanwakkeren bij iedere verdere vertraging. En dus koos de regering ervoor om het wetsvoorstel te koppelen aan de vertrouwenskwestie. 

In Frankrijk betekent dat dat het voorstel dat er ligt geacht aangenomen te zijn, tenzij er binnen 24 uur een motie van wantrouwen wordt ingediend, die na een afkoelingsperiode van 48 uur in stemming mag worden gebracht. Zo'n motie is ook ingediend, maar verworpen.

Het gebruik van dit machtsmiddel is overigens wel in 2008 aan banden gelegd. Het mag ‘alleen’ worden benut voor financiële wetten, wetten aangaande de financiering van de sociale zekerheid, en overigens maar één keer per parlementair jaar (dat was voorheen onbeperkt).

Dit is uiteraard een sterk wapen voor de regering.

Voorafgaand aan dit voorstel (de wet El Khomri of de Loi Travail) is het zogeheten artikel 49 lid 3 van de Franse Grondwet 85 keren eerder benut sinds de inwerkingtreding van de grondwet in 1958, waarbij het ging om 50 wetsvoorstellen. In al die 50 gevallen zijn er evenzovele moties van wantrouwen ingediend, waarvan er geen enkele is aangenomen. 

Het is ook niet de eerste keer dat de huidige premier het middel benut; de vorige keer was in 2014/15, aangaande de wet Macron. Kampioen van dit middel was premier Michel Rocard die er in drie jaar tijd (1988-1991) 28 keer gebruik van maakte. Alle premiers hebben het middel ingezet, de meeste meerdere malen (de huidige premier Valls staat nu op 5); het zuinigst sprongen Edouard de Balladur en Dominique de Villepin er mee om, namelijk ieder één keer.

Een zwaar middel is het zeker: het forceert de verhoudingen in het parlement; het maakt het paradoxaal echter ook mogelijk voor parlementariërs om tegenover de kiezers hun verzet te laten blijken en vorm te geven, om zich daarna ‘gedwongen’ neer te leggen bij het gegeven dat men ook niet wil dat de regering valt. Machtsmiddel voor de regering, zeker; maar ook een smeermiddel om toch zo nu en dan een hervorming door te zetten.