Referenda en euroscepsis in Nederland

Hans Vollaard is onderzoeker aan de Universiteit Leiden.

Van Aanvallen! naar verdedigen? - dat is de titel van een boek dat net is uitgekomen over de opstelling van Nederland ten opzichte van Europese integratie van 1945 tot en met 2015. Zo’n beetje alle spelers in de Nederlandse politiek komen aan bod: van kiezers en partijen tot rechters, ambtenaren, belangengroepen, parlement, media, regeringen, en Nederlanders in Europese instellingen. Eén van de centrale vragen in het boek is of Nederland door het referendum over de Europese Grondwet in 2005 van eurofiel in eurosceptisch is veranderd – een beeld dat vaak wordt geschetst van Nederland. Wil Nederland sinds 2005 niet langer in de Europese voorhoede spelen? En verkiest het nu een verdedigende speelstijl om verdergaande Europese integratie af te houden? Het korte antwoord is nee.

De partijen

Al ruim voor 2005 onderging de opstelling van allerlei spelers in Nederland veranderingen. Bij de start van Europese integratie in de jaren veertig en vijftig hadden bijvoorbeeld achtereenvolgende regeringen grote reserves bij het opgeven van nationale soevereiniteit in Europees verband. Supranationale samenwerking werd uiteindelijk vooral pragmatisch geaccepteerd om grotere buurlanden zo goed mogelijk te binden aan gezamenlijke afspraken op economisch vlak. Voor defensie en veiligheid bleef de NAVO de aangewezen organisatie. Dat alles nam niet weg dat regeringen eurofiele, federale retoriek gebruikten om de Nederlandse belangen mooi aan te kleden. Soms uit eurofilie. Maar het klonk ook goed in Europese onderhandelingen, en het kon rekenen op brede steun in het parlement.

In het parlement hadden namelijk veel partijen het Eurofiele ideaal van een Europese politieke gemeenschap met Europese burgers omarmd. Dat wil echter niet zeggen dat alle partijen tot en met 2005 eurofiel waren. De PvdA had in de jaren zeventig nadrukkelijk reserves bij de Europese marktvorming. Voorlopers van GroenLinks en ChristenUnie waren bovendien sceptisch over de economische en/of politieke koers van Europese integratie. Die scepsis milderde overigens wel, waarbij GroenLinks in de jaren negentig zelfs overging naar het eurofiele kamp. Op haar beurt gaf de VVD het Eurofiel ideaal al vroeg in de jaren negentig op. Daarvoor kwam een meer pragmatische oriëntatie in de plaats: meer of minder Europese integratie al naar gelang daarmee het Nederlandse belang is gediend. Zo’n verschuiving van eurofilie naar europragmatisme was ook al gaande, zij het langzamer, bij het CDA en de PvdA.

En na het referendum is het geen eurosceptische koekoekseenzang geworden. Er zijn partijen die het eurofiel ideaal van een Europese politieke gemeenschap nastreven (zoals D66 en GroenLinks), maar ook eurosceptische partijen die zich verzetten tegen verdere Europese integratie op de huidige voet (zoals SP, SGP en PvdD) of tegen het Nederlandse EU-lidmaatschap (PVV). Daarnaast zijn er ook partijen (zoals CDA, VVD en ook PvdA) die eerder pragmatisch voor Europese integratie zijn als daarmee het Nederlandse belang, hoe dan ook gedefinieerd, wordt gediend. Wel gebruiken deze europragmatische partijen op hun tijd eurosceptische retoriek. Dat is niet verwonderlijk omdat een deel van hun (potentiële) achterban niet happig is op verdergaande integratie. Ook regeringen hebben soms eurosceptische retoriek gebezigd om een deel van het thuispubliek te bedienen, maar ze handelen nog altijd europragmatisch. Kortom, het referendum heeft dus niet zozeer tot euroscepsis geleid, als wel de al gaande ontwikkeling van eurofilie naar europragmatisme versterkt.

De kiezers

Net zomin als partijen zijn kiezers en masse Eurosceptisch, dus tegen (verdere) Europese integratie, geworden met het referendum van 2005. Na 2005 groeide zelfs de steun voor de Europese Unie onder de bevolking. Pas met de eurocrisis begon die steun echt te slijten. Voor de vele pragmatisch ingestelde kiezers leek de Europese Unie steeds minder op te leveren en steeds meer te kosten met steunmaatregelen voor onder meer Griekenland. Sceptische kiezers zagen daarnaast de politieke en monetaire greep van de Europese Unie op Nederland groter worden. Niettemin blijft een meerderheid van de kiezers voorstander van Europese samenwerking, net zoals in de afgelopen 70 jaar. Opvallend is bovendien dat ondanks het referendum en de eurocrisis voor kiezers het onderwerp van Europese integratie nog steeds geen directe, doorslaggevende rol speelt in hun partijkeuze bij Tweede Kamerverkiezingen, zelfs niet toen in 2012 Europa voor het eerst uitgebreid in de verkiezingscampagne aan bod kwam. Voor kiezers blijken andere onderwerpen toch belangrijker. Dat geldt overigens ook nog altijd voor verkiezingen van het Europees Parlement.

Dat maakt een referendum vooral de plek waar kiezers zich kunnen uiten over Europese integratie. In april 2016 krijgen ze daarvoor opnieuw de mogelijkheid met het referendum over het associatieverdrag tussen de Europese Unie en de Oekraïne. Ook al zijn lang niet alle kiezers eurosceptisch, een tegenstem lijkt waarschijnlijk. De nee-stemmers bij het referendum over de Europese Grondwet in 2005 bleken vooral gevoelig voor het verlies van nationale identiteit en macht. Als het associatieverdrag wordt geframed als een aantasting van Nederlandse macht en identiteit, bijvoorbeeld door het te omschrijven als opstap naar uitbreiding van de Europese Unie, dan versterkt dat de nee-stem. Meer pragmatische kiezers kunnen worden overtuigd om nee te stemmen door te laten zien dat het verdrag weinig (economisch) nut voor Nederland heeft. Bovendien werkt de gebrekkige populariteit van de huidige regering een tegenstem in de hand.

Pragmatisme, geen scepticisme

Ook al zullen kiezers bij meerderheid zich tegen het associatieverdrag uitspreken, dan is Nederland niet op weg naar uittreding uit de Europese Unie. Een stem tegen het associatieverdrag is nog geen nee-stem tegen de Europese Unie. Als het EU-lidmaatschap ter discussie komt te staan in verkiezingen of een referendum, dan is een tegenstem niet te verwachten. Eurosceptische kiezers en partijen zullen het herstel van formele soevereiniteit waarderen als Nederland uit de Europese Unie zou treden. Het is echter maar de vraag of de europragmatische kiezers en partijen uittreding een geschikt alternatief voor een klein handelsland als Nederland vinden. Samen met de overgebleven eurofiele kiezers en partijen kunnen ze dan het ja-kamp aan een meerderheid helpen, want Nederland is niet geheel eurosceptisch geworden.

Het boek Van Aanvallen! naar verdedigen? De Nederlandse opstelling ten aanzien van Europese integratie 1945-2015 is geredigeerd door Hans Vollaard, Jan van der Harst en Gerrit Voerman. Het is uitgegeven door Boom Bestuurskunde.