Gevestigde partijen in versplinterd systeem

Simon Otjes, Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Rijksuniversiteit Groningen

De versplintering van het Nederlandse politieke landschap lijkt een absoluut hoogtepunt bereikt te hebben. Door de afsplitsing van het VVD-Kamerlid Johan Houwers is het aantal fracties in de Tweede Kamer op het hoogste punt sinds 1918, toen het algemeen mannenkiesrecht en het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd ingevoerd. Op basis van de uitslag van de Provinciale Statenverkiezingen van maart weten we dat de Eerste Kamer zal bestaan uit een veelvoud van middelgrote fracties. Wat is de reden hiervoor?

Aantal fracties
 
Effectief aantal fracties

Zwarte lijn: Tweede Kamer

Rode lijn: Eerste Kamer

Geen data voor de periode 1940-1945

Versplintering 

Figuur 1 en 2 tonen de versplintering in de Eerste Kamer en de Tweede Kamer, gemeten aan het aantal fracties. In de Tweede Kamer heeft dit vooral te maken met afsplitsingen. Het aantal fracties ligt met de nieuwe fractie-Houwers op 16. Dat maximum werd eerder gehaald in 1936, 1971 en 1976. Voor de Eerste Kamer kijken we naar de waarschijnlijke samenstelling na de verkiezingen in mei. In de senaat zal het aantal fracties stabiel blijven op 12, zoals de situatie is geweest sinds 2011. Dat was overigens ook een maximum (eerder gehaald tussen 1995 en 1997). Maar hier zien we met name een grote nivellering. Er is niet langer een beperkt aantal grote partijen in de Eerste Kamer, maar er is juist een relatief groot aantal middelgrote partijen. Politicologen hebben een maat ontwikkeld om uit te drukken hoe verbrokkeld het politieke landschap is: het "effectief aantal fracties". Daarbij houden we rekening met het aantal fracties en hun relatieve grootte. De index is laag wanneer slechts een paar partijen domineren en hoog als het aantal partijen groot is en hun omvang redelijk vergelijkbaar. Na de Eerste Kamerverkiezingen zal dit boven de negen liggen. Zo hoog was dat aantal nog nooit, noch in de Eerste, noch in de Tweede Kamer. Dit is bijna twee keer zo hoog als het gemiddelde, dat rond de vijf ligt. In de tijd van ontzuiling, midden jaren zeventig was het effectief aantal partijen ook hoog: maar dat schommelde toen rond de zes (vlak daaronder in de Eerste Kamer, vlak daarboven in de Tweede Kamer). Het hoogtepunt in de Tweede Kamer is ook recent:vlak voor de verkiezingen van 2012 was het effectief aantal fracties zeven.

In de Tweede Kamer: partijen verliezen grip op Kamerleden Hoe moeten we deze versplintering verklaren?

De verbrokkeling in de Eerste Kamer en de Tweede Kamer hebben beide een andere achtergrond. In de Tweede Kamer heeft het primair partij-interne oorzaken. De drie grootste fracties in de Tweede Kamer verloren allemaal Kamerleden gedurende weg. Hier lagen persoonlijke kwesties (zoals toen Houwers de VVD verliet), conflicten over de partijorganisatie (bij Bontes (ex-PVV) en Klein (ex-50Plus)) en ideologische conflicten over de integratie van minderheden (bij Kuzu en Öztürk (ex-PvdA) en Van Klaveren en Van Vliet (ex-PVV)) aan ten grondslag. De versplintering hier lijkt met name een teken dat met name grote partijen en nieuwe partijen het vermogen missen om interne conflicten op te lossen. Dat de toename van nieuwe partijen, vaak met een gebrekkige partijorganisatie, leidt tot afsplitsingen laat de geschiedenis wel zien: de historie van de Boerenpartij en de ouderenpartij AOV wordt gekenmerkt door scheuringen. De afsplitsingen van de relatief jonge PVV (opgericht in 2006) passen in dit beeld. Maar dat juist de Partij van de Arbeid en de VVD in de laatste jaren Kamerleden verliezen is opvallend: je zou verwachten dat deze gevestigde partijen juist mechanismen zouden hebben om conflicten op te lossen, om verschillende ideologische visies in een fractie ruimte te gunnen en om querulanten te weren. Zowel de PvdA als de VVD grijpen nu relatief vaak naar het uiterste middel: Houwers, Kuzu en Öztürk zijn uit de fractie verwijderd. Deels is de versplintering in de Tweede Kamer dus te verklaren uit de onvermogen van de traditionele volkspartijen. De versplintering destijds in de jaren zeventig was deels het gevolg van een vergelijkbaar proces: de verzuilde partijen verbrokkelden: nieuwe partijen splitsen zich af van de gevestigde partijen en Kamerleden verlieten hun fractie.

In de Eerste Kamer: partijen verliezen grip op kiezers

In de Eerste Kamer heeft de versplintering in de eerste plaats een electorale oorzaak hebben: de senaat zal de situatie weerspiegelen de we sinds 2013 in de peilingen zien. Er zijn geen grote partijen meer in Nederland, maar een relatief groot aantal middelgrote partijen. Na de verkiezingen in mei zal de grootste fractie in de Eerste Kamer maximaal 13 zetels hebben. Dat wordt de kleinste "grootste fractie" in de geschiedenis in de Eerste Kamer. Ook hier moet de verklaring met name gezocht worden bij het onvermogen van de gevestigde partijen. De gevestigde regeringspartijen zijn niet langer in staat zijn om kiezers te overtuigen van hun compromissen; aan de andere kant is er groot aantal oppositiepartijen die allemaal in meer of mindere mate winnen vanwege de onvrede met het kabinet: sociaal-liberalen, links-populisten, Christen-democraten - allemaal profiteren ze maar een beetje van het verlies van PvdA en VVD. Opnieuw biedt de situatie in de jaren zeventig een interessante analogie toen het de oude confessionele partijen waren die hun oude achterban niet langer in de hand hadden. De kiezers verspreidden zich over het hele landschap: ze kwamen terecht bij afsplitsingen, bij nieuwe partijen en bij andere gevestigde partijen. 

En nu? 

Om de verbrokkeling te beteugelen worden er veel voorstellen gedaan: het presidium overweegt afsplitste Kamerleden geen fractie meer te laten vormen om het aantal fracties in de Kamer te beperken; voorstellen voor kiesdrempel die de electorale versplintering zouden moeten beperken (maar dat in de praktijk helemaal niet doet) dat komen regelmatig terug, zoals bij het CDA. Deze repressieve maatregelen ontkennen echte probleem. Het echte probleem zit in de gevestigde partijen. Deze lijken steeds minder goed in staat om hun eigen kiezers maar ook hun eigen vertegenwoordigers aan zich te binden. Eerdere pieken in versplintering (de jaren dertig en zeventig) werden gevolgd door periodes met een relatief klein aantal fracties of effectief aantal partijen (in de jaren vijftig en tachtig). In beide gevallen was hier eenzelfde oorzaak voor, namelijk partijvernieuwing: de reductie in de versplintering werd vooraf gegaan door de oprichting van de PvdA (1946) en het CDA (1977). In beide gevallen werden drie fracties één; fragmentatie nam af door concentratie. Degenen die zich zorgen maken over de voortgaande versplintering kunnen dan ook beter nadenken over samenwerking tussen de bestaande partijen, die ervoor kan zorgen dat kiezers maar ook politici zich weer kunnen herkennen in hun partijen, dan over restrictieve regels.