Dalende ledentallen van politieke partijen leiden tot rekruteringsproblemen

De afname van ledentallen van politieke partijen heeft grote gevolgen. Het wordt steeds lastiger voor partijen om kandidaten te vinden, zo ook voor posities binnen gemeentes. Gerrit Voerman legt uit wat deze rekruteringsproblemen van politieke partijen inhouden.

Gerrit Voerman, Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Rijksuniversiteit Groningen.

De ledentallen van de politieke partijen nemen structureel af. Was aan het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw nog 4,5% van de kiezers lid van een politieke partij, tegenwoordig is dat 2,4% - een daling van bijna de helft. Ook in 2013 verloren de partijen leden, zoals blijkt uit het overzicht dat het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen begin deze maand publiceerde.[1] De krimpende ledenaanhang heeft grote gevolgen voor de politieke partijen. In de eerste plaats nemen de inkomsten uit ledencontributies af. Net zo belangrijk is dat het reservoir van kandi­daten voor functies in de vertegenwoordigende organen steeds kleiner wordt. Zo wordt het bij de aanstaande gemeente­raads­verkiezingen vooral in kleinere gemeenten voor veel partijen steeds moeilijker om onder hun leden voldoende kandidaten te vinden.

Dit proces is al langer gaande. Bij de raadsverkiezingen van 1998 maakte iets meer dan de helft van de CDA-afdelingen gewag van problemen bij het vinden van ge­schikte kandidaten – uit bijvoorbeeld het bedrijfsleven, of onder vrouwen, jongeren en allochtonen. Voor­al in de gemeenten tot 10.000 inwoners hadden zich pro­blemen voorgedaan. Uit onderzoek bij de raads­verkiezingen van 2002 meldde ruim 8% van de afde­lin­gen van landelijke partijen en lokale partijen ernstige wervingsproblemen. Uit onderzoek uit 2006 en 2010 van Marcel Boogers en Gerrit Voerman [2] is gebleken ongeveer dat het een derde van de afdelingen ‘enige’ moeite had gekost om voldoende geschikte kandidaten te vinden; zo’n 15% sprak zelfs van ‘veel’ moeite – in totaal had dus bijna de helft van de partijaf­delingen en lokale partijen in min­de­re of meerdere mate moeite ondervonden bij de rekru­tering van kandidaten. Dit onderzoek wordt momenteel in de aanloop naar de raadsverkiezingen van 19 maart herhaald, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De resultaten van het onderzoek van 2006 en 2010 geven aan dat met name in de partij­afdelingen in de kleinere ge­meen­ten een kritische grens in zicht lijkt te komen. Ongeveer één op de zeven afdelingen van de landelijke partijen had veel moeite om mensen bereid te vinden een verkiesbare plaats op de lijst in te nemen. In ruim een derde van de gevallen werd uiteindelijk ook een beroep gedaan op niet-partijleden. Hoewel er hier voor partijen ook mogelijkheden liggen (de noodzaak om buiten de eigen geledingen te werven en nieuw bloed te vinden kan een vitali­se­rende uitwerking hebben), neemt dat niet weg dat de staat waarin een substantieel deel van de lokale afdelingen verkeerd zorgwekkend te noemen valt. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor de landelijke partijorganisatie, aangezien de afdelingen immers de basis daarvan vormen. De niet aan landelijke partijen gebonden lokale partijen lijken er beter voor te staan. Met verhou­dingsgewijs meer actieve leden blijken zij ook beter in staat om burgers bereid te vinden zich te kandideren voor het raadslidmaatschap. Dat kan te maken hebben met minder stringente kwaliteitseisen die zij aan potentiële kandidaten stellen, maar waarschijnlijk nog meer met de andere manier waarop zij hun contacten met de samenleving vormgeven).

Het afgenomen rekruterings­vermogen van par­tijen kan er in de praktijk toe leiden dat er concessies worden gedaan aan de kwaliteit van raadskandidaten, met alle gevolgen van dien voor de rol en positie van de gemeenteraad, zeker nu er met de op handen zijnde decentralisaties ook inhoudelijk steeds meer van de raadskandidaten wordt verwacht. Hier staat tegenover dat de afdelingen van landelijke partijen steeds meer het voorbeeld van lokale partijen volgen in het aantrekken van niet-leden, die bijvoorbeeld hun sporen in het maatschappelijke middenveld hebben verdiend. Deze verbreding van het rekruterings­bereik zou uiteindelijk de vertegenwoordigende functie van de partij kunnen versterken, met mogelijk gunstige gevolgen voor haar responsiviteit en legitimiteit.

Dit artikel verscheen in ‘De Hofvijver’ nr. 39, d.d. 24 februari 2014

 

[1] http://pub.dnpp.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/DNPPpersberichten/pers_lt2013.pdf

[2] http://irs.ub.rug.nl/ppn/335977014