Hoe kwellend is fractiesdiscipline

Paul Kalma,  oud-directeur van de Wiardi Beckman Stichting en oud-Tweede Kamerlid voor de PvdA

Te veel fractiediscipline, zoals in de huidige Tweede Kamer, schaadt de democratie. Dat je als leden van dezelfde partij ook bij stemmingen het liefst samen optrekt, spreekt vanzelf. Maar vooral in de grote fracties heerst tegenwoordig een ijzig conformisme. Afwijkend stemmen geldt er als een politieke hoofdzonde.

Die opgevoerde groepsdwang heeft een bredere achtergrond. Ze vormt een symptoom van de verbestuurlijking van de Nederlandse politiek. Ideeënvorming en ideeënstrijd kwamen in de traditionele volkspartijen op een laag pitje te staan; beginselpolitiek verdween naar de achtergrond. Kamerleden zijn als gevolg daarvan  een soort partij-ambtenaren geworden. Dat is een achteruitgang voor de democratie, maar ook voor de Kamer zelf. Zoals de  liberale Teldersstichting in het recente rapport De plicht der politieke partijen vaststelt: ‘In het parlement past geen zweep.’ Afgedwongen eendracht ‘is noch goed voor de kwaliteit van wetgeving noch voor de geloofwaardigheid van de partij.’

Kan het anders? Jazeker, zoals bijvoorbeeld Groot-Brittannië laat zien. Daar is afwijkend stemmen binnen fracties (ook die van regeringspartijen) eerder regel dan uitzondering. In Nederland zelf werd fractiediscipline tot diep in de vorige eeuw ook veel minder rigide geïnterpreteerd. De grote christelijke partijen, VVD en PvdA kenden eigenzinnige fractieleden, die nu en dan hun eigen geluid (tot en met de stemming) lieten horen. En in de jaren zeventig omschreef sociaal-democraat en toenmalig Kamervoorzitter Anne Vondeling de dwang om eensgezind te stemmen als een communistisch organisatieprincipe, dat ‘vloekt met een echte democratische gezindheid’ (Tweede Kamer: lam of leeuw, p.226). 

Wat zou de huidige Kamervoorzitter daarvan vinden?